7. Sociale en culturele beroering in Arrahal

Weer een stukje uit het leven van mijn wederhelft, wiens leven in niets lijkt op het mijne en met wie ik me toch zo verbonden voel. Dit is een persoonlijk verhaal, maar er zal ook nog een stukje geschiedenis volgen in latere stukjes. (Voor de liefhebbers daarvan, die er ook blijken te zijn.) Mij lijkt dat het geen kwaad kan om de sluiers, die de geschiedenis bedekken, te laten oplichten door een man, die zich daarin heeft verdiept. Toen ik vanmorgen in de digitale Volkskrant zag dat Ibn Khaldun werd geciteerd als een ‘Berberse’ filosoof, begreep ik dat enige geschiedkundige info geen kwaad kan.

Maar hier dus een stukje persoonlijke geschiedenis van de man van mijn leven.

Voor degenen die Spaans kunnen lezen weer het origineel:

In mijn dorp opende zich beetje bij beetje een sociaal-culturele omgeving waarin na verloop van tijd een toegewijde jeugd zou ontstaan ​​die opkwam voor hun rechten. Het Franco-regime, gepersonaliseerd in de priester, de commandant van de gemilitariseerde politiemacht van de Guardia Civil, de burgemeester, de rechter en de feitelijke bevoegdheden van het volk, bood de jeugd weinig meer perspectief dan een zeer conformistische traditie en manier van leven.

kerk van Vera Cruz

Een kleine groep jonge mensen had zich verzameld rond de kerk van Vera Cruz, een gebouw dat tijdens de burgeroorlog in vlammen was opgegaan. De vlammen vernietigden de afbeeldingen en schilderijen die erin stonden, maar hadden de structuur van het gebouw niet aangetast. Met veel werk slaagden we erin om de muren van de kerk te herstellen met verf en we maakten er een kartonnen plafond in. Op de plaats waar eens het altaar was, maakten we ​​ruimte voor een podium om toneelstukken te organiseren, lezingen te geven, enzovoort. Toen dit werk klaar was, ontstonden er een theatergroep, een bibliotheek en een ruimte voor ontmoetingen en dansavonden. De theatergroep speelde verschillende werken van Alvarez Quintero en Jacinto Benavente in dramatische stukken met flamenco- en Lorca-teksten.

Anderen van ons legden zich toe  het organiseren van activiteiten om het perspectief van de werkenden te verbeteren. Nadat ik de cursus voor tractorchauffeur had georganiseerd, sprak ik met de instructeurs. Ik wilde voor mezelf en mijn dorpsgenoten een cursus automonteur regelen, die werd gegeven door de organisatie Formación Profesional Obrera (F.P.O.). Omdat er een geschikte locatie beschikbaar was voor het geven de cursus, werd met dit plan ingestemd. De cursus werd gegeven in een magazijn dat voorheen een bioscoop was geweest.

Mijn vader wilde me eigenlijk niet aan de cursus laten deelnemen, omdat ik hem moest helpen met landbouwwerk. Want mijn broer vond, nadat hij het tractor-rijbewijs had behaald in de cursus die we al hadden gevolgd, een baan als chauffeur op de boerderij van een landeigenaar. Dus ik bleef alleen achter om mijn vader te helpen. Ik overtuigde mijn vader ervan dat ik deze cursus toch zou kunnen volgen, nadat ik op het veld had gewerkt. Elke ochtend pakte ik mijn fiets en reed 14 kilometer naar de land. Daar werkte ik de hele dag en fietste terug naar mijn huis. Daarna ging ik snel douchen, andere kleren aantrekken en de cursus volgen die om 19 uur begon en duurde tot 24 uur. Dan de volgende ochtend weer terug naar het veld, enzovoort, en dit zes maanden lang. Mijn benen werden als die van Popeye, de spinazie-eter.

Na het bezig zijn met de motoren en het vet, moest ik weer douchen, als mijn werkdag voorbij was. Toen de cursus in september begon, waren er dagen dat we allemaal peentjes zweetten, maar het was erg leerzaam voor mij, omdat ik altijd op zoek was naar iets dat ik kon leren. En zo is mijn leven altijd geweest, tot nu toe, tot en met de tweeënzeventig jaar die ik nu tel. Maar zoals een gezegde luidt in mijn land: ‘laat ze niet proberen deze dans van me af te nemen’.

6. Een onzichtbare toekomst

Sorry lezer, hier toch weer een stukje in de serie ‘Ahmad vertelt’. Het wordt nu, wat mij betreft, interessanter. Omdat hij het niet langer over droge geschiedkundige feiten heeft van bijna 2 millennia terug, maar over zijn eigen leven als werkende en autodidact. Wat hij schrijft heeft ook alles met mij te maken. Omdat het duidelijk zal maken waarom ik zo gek ben op mijn lieve, dappere en eigenwijze autodidact.

Hier weer het origineel

En hier mijn vertaling:

De jonge mensen in mijn dorp zagen voor zichzelf geen toekomst op het platteland. Maar het was het was voor de meesten van ons ook niet veelbelovend om naar de grote steden te emigreren, omdat we niet voldoende onderwijs hadden. Slechts een minderheid van de kinderen kon hoger onderwijs volgen, want dat was kostbaar voor de kinderen van de boeren en dagloners. Ik had graag landbouwkunde willen studeren, maar mijn vader had me nodig om op het land te werken.

Elke ochtend gingen we naar de velden om te werken, met de muilezels opgetuigd en beladen met landbouwwerktuigen. Vaak ontmoetten we andere boeren uit Paradas en ze begroetten ons altijd met de woorden: ‘tot de vrede van God, broeder’. Ik hield van die begroeting. Later kwam ik erachter dat dit ‘assalamu alaikum, broer’ betekent. De woorden zijn dus een moorse erfenis. Ik was één van de vele jonge mensen uit ons dorp, die zijn ouders vergezelde en hielp bij landbouwwerk. Het was nog in de tijd dat de meerderheid van ons het land bewerkte volgens traditioneel gebruik, met dieren als arbeidskrachten. De rijksten onder ons waren al begonnen met het gebruik van tractoren en andere machines. Dat is de reden dat we voelden dat we geen toekomst hadden met ons werk op het land en dat er voor ons geen toekomst was weggelegd in onze dorpen.

Omdat ik nooit rust in me had en altijd iets nieuws wilde leren, woonde ik bijeenkomsten bij die werden gehouden in het huis van een priester, met andere jonge mensen uit de stad. We maakten deel uit van een groep katholieke landbouw- en plattelandsjongeren. Er waren weinig mogelijkheden voor jonge mensen zoals wij. Je had alleen de bars om alcohol te drinken, de bioscopen of je kon wandelen op het dorpsplein. Dus zochten we naar onze eigen manieren om plezier te hebben, maar ook wilden we graag wat leren en zochten we naar andere toekomstmogelijkheden.

Omdat ik het het gebrek aan perspectief van mijzelf en mijn mededorpsgenoten inzag, pakte ik op een dag mijn fiets en ging naar het stadje Marchena op een afstand van twintig kilometer. Er was een officiële instantie, de Agrarische Kamer, en ik nam contact op met de verantwoordelijke experts. Ik vroeg hen om informatie over cursussen voor jongeren op het platteland en zij vertelden mij dat het mogelijk was om een cursus te organiseren voor het leren besturen van een tractor. Zoals ze mij hadden geadviseerd, vroeg ik hen om de formaliteiten te regelen voor het realiseren deze cursus. Enkele maanden later lieten ze me weten dat het de cursus was goedgekeurd

We begonnen de cursus met een twintigtal jonge mensen. We hadden in die cursus tractoren, aanhangwagens, ploegen en alles wat we nodig hadden om met machines te kunnen werken. Ze leerden ons zelfs werken met een maaidorser, een machine die kon maaien, dorsen en wannen. Werk waar voorheen 5 mannen voor nodig waren gedurende een week werken, deed de maaidorser in één dag. Hoe zou het dan mogelijk zijn om via handwerk te concurreren met de mechanisatie op het veld? En daarbij zou nog het gebruik van chemicaliën komen: compost, insecticiden, herbiciden, enzovoort.

Met het tractor-rijbewijs kon men in die tijd nog een aanvraag voor een autorijbewijs indienen. Die werd dan behandeling genomen en ingewilligd na een korte rijtest. Voor veel jonge mensen betekende het tractor-rijbewijs dat hun werk op het veld werkelijk gemoderniseerd werd. Velen van hen gingen met dat diploma werken als tractorchauffeur, hetzij op hun eigen terrein, hetzij als loonarbeider. Mijn vader had geen geld voor moderne landbouwmachines en bleef zijn werk op de oude manier doen. Omdat ik een rebel was, verwachtte ik voor mezelf in mijn toekomst andere taken, hoewel die toekomst voor mij onzichtbaar was.

5. De verovering van Granada en de religieuze oorlog

Hier weer het origineel in het Spaans voor de liefhebber en daaronder mijn (vrije) vertaling in het Nederlands.

Vertaling van de tekst: De Katholieke Koningen waren Isabel van Castilla en Fernando V van Aragon. Met deze koningen wist Spanje heel groot en machtig te worden. Dit zijn de belangrijkste dingen, die zij deden. Ze richten de Heilige Broederschap op om de bandieten te vervolgen; ze stuurden de joden die geen christenen wilden worden weg uit Spanje; ze veroverden de stad Granada op de moren en verdreven hen naar Afrika en tenslotte wist Christobal Columbus met hun hulp America te ontdekken

Bij het zien van deze bladzijde in het schoolonderwijsboek van de Álvarez Encyclopedia krijgt men een goed idee hoe het onderwijs op de scholen ten tijde van Franco eruit zag en wat men de leerlingen wilde wijsmaken.

De in Granada geboren dichter Federico García Lorca schreef:

‘La Toma (de inname van Granada) was een heel slecht moment in de geschiedenis, hoewel men het tegenovergestelde beweert op de scholen. Een bewonderenswaardige beschaving ging verloren om plaats te maken voor een arme en gekwelde stad, voor een land van ellende, terwijl de slechtst mogelijke bourgeoisie van Spanje zich op dat moment begon te roeren’.

In de stukjes hiervoor heb ik uitgelegd hoe de situatie was tot het moment dat Granada werd veroverd (1492). De bevolking op het Iberisch schiereiland bestond uit mensen met uiteenlopende geloofsovertuigingen, zowel in het Andalusische als in het Castiliaanse deel. Dat betekende niet dat er geen conflicten waren, maar die conflicten waren nooit religieus gemotiveerd. Een goed voorbeeld is de Mudejar-opstand (1264-1266) waarbij de bevolking van Baja Andalusië en Murcia betrokken was, als reactie op het beleid van Castilië om de mensen die moslim waren naar andere gebieden te verplaatsen.

Het laatste gebied dat tot de Andalusische staat behoorde, werd teruggebracht tot het Nasrid-koninkrijk Granada. Dit koninkrijk werd bewoond door christenen, joden en moslims De Castiliaanse strijdmacht had een groot belang bij het beëindigen van dat koninkrijk. De katholieke vorsten organiseerden een groot leger om het koninkrijk te veroveren. Bij dit politieke en militaire project kregen ze ook de steun van moslims. Op 25 november 1491 ondertekenden koning Boabdil en de katholieke vorsten een pact, genaamd ‘de capitulaties van Granada’. Daarin stemde Boabdil toe om zijn koninkrijk over te geven in ruil voor het respecteren van het leven en de rechten van de inwoners van Granada. Zowel wat betreft hun recht op hun eigendommen als op hun religie, enzovoort. Boabdil gaf er de voorkeur aan zijn koninkrijk over te geven om een ​​bloedbad te voorkomen, aangezien hij wist dat een oorlog fataal zou zijn voor de mensen van zijn koninkrijk. Om die reden ondertekende hij de genoemde capitulatie.

Drie jaar lang bleven de capitulaties van kracht, maar de katholieke kerk was niet bereid de rechten van moslims te respecteren. Kardinaal Francisco Jiménez de Cisneros legde alle moslims een gedwongen bekering tot het katholicisme op. Dit was in strijd met de capitulaties die door de katholieke vorsten waren ondertekend. Deze beslissing lokte de rebellie uit van de inwoners van Granada, met name in de wijk Albaicín. De katholieke kerk en de katholieke vorsten wilden de samenleving standaardiseren volgens de katholieke leer. Voor dit doel was het opleggen van de doop niet voldoende, maar moest elk overblijfsel van de moslimcultuur geëlimineerd worden.

Op bevel van de katholieke vorsten nam Cisneros de in het Arabisch geschreven bibliotheek van de Madraza in beslag, met als doel om elke herinnering aan de verslagenen te elimineren. In zijn ijver om alles te elimineren dat zou hebben bijgedragen aan de ‘mohammedaanse goddeloosheid’, gaf hij opdracht tot het verbranden van de boeken. Dat gebeurde op de Plaza de Bib-Rambla, destijds bekend als de Puerta del Arenal, waar het hele poëtische, historische en culturele erfgoed in de as werd gelegd. Dat was het erfgoed van de cultuur van de Nasriden. Daarbij werden alleen de medische boeken en andere wetenschappelijke teksten bewaard. Boeken, die echter tot op heden niet toegankelijk zijn voor raadpleging. Dit alles leidde tot een reeks van opstanden van de Moren die zouden eindigen in bloedbaden en gedwongen ballingschap.

Het was vanaf de verovering van Granada dat met de gedwongen bekeringen van alle moslims en joden van het Iberisch schiereiland werd begonnen. Het doel van de capitulaties was dat, zolang de moslims de rechten genoten die waren opgenomen in de ‘capitulaties van Granada’, de kerk niet het recht zou hebben anders gelovigen te storen in hun leven en geloof. Ook zou het hof van de Heilige Inquisitie de ‘ongelovigen’ niet kunnen vervolgen en executeren.

In 1236 verovert Fernando III Córdoba, en in 1248 veroverde hij Sevilla. Sindsdien gaven veel moslims, die in de door de Castilianen veroverde landen woonden, er de voorkeur aan zich vrijwillig tot de nieuwe katholieke doctrine te bekeren. Deze bekeringen waren geen omvangrijk proces, maar een selectief proces, omdat ze dachten dat ze op deze manier hun families en belangen beter zouden beschermen. In twee en een halve eeuw, tot 1492, was er een lange periode van bekering en assimilatie van moslims en joden, die in veel gevallen hoge posities bekleedden in de verschillende niveaus van de staat, de economie of de rechterlijke macht, het onderwijs, enzovoort.

Dat de Andalusische moslims en joden een meer uitgebreide en gekwalificeerde opleiding hadden genoten, wekte onder de ‘oude christenen’ jaloezie op. En wel zodanig dat de politieke machten maatregelen gingen nemen, met als gevolg daarvan de zogenaamde ‘Statuten van bloedzuivering’. Deze statuten vormden de rechtvaardiging voor juridische discriminatie van de bekeerde Spaanse minderheden op verdenking van het in het geheim beoefenen van hun oude religies (Marranos in het geval van de bekeerde joden en Moriscos het geval van de bekeerde moslims). Ze bestonden uit het eisen aan wie een instelling wilde betreden, dat deze kon aantonen dat hij afstamde van ouders die christen waren, die op hun beurt ook weer konden aantonen van christenen af te stammen. Deze regels werden op grote schaal ingevoerd voor toetreding tot gemeentebesturen, universiteiten, militaire posten, enzovoort.

Uiteraard werden deze certificaten om christelijke afstamming aan te tonen ook vervalst en verhandeld, zodat ondanks deze maatregelen veel mensen toegang kregen tot belangrijke functies in instellingen of overheden. In een ander artikel zal ik enkele historische gevallen vertellen die laten zien hoe, ondanks de hardheid van de inquisitie, religieuze bewegingen die in strijd waren met het katholicisme floreerden, zoals het lutheranisme in Sevilla, waar de zetel van het hof van de inquisitie woonde.

4. Ahmad vertelt verder: de school en de visigoten

Hier het origineel in het Spaans

De lessen op school die het meest gemanipuleerd werden waren de geschiedenislessen. Vooral wat ons geleerd werd over de geschiedenis van de Visigoten. Het was een hele klus om de moeilijk te onthouden namen en vooral de data van hun regeerperiodes te onthouden. 

Later heb ik die historische periode zelf bestudeerd. En nu moet ik lachen bij de herinnering hoe men toen Leovigildo aan ons presenteerde, een koning die een symbolische rol speelde en nog speelt voor Franco-aanhangers. Hij zou de eerste koning zijn, die het ‘Spaanse en katholieke thuisland’ verenigde nadat hij al zijn rivalen had verslagen, vooral de Byzantijnen van Baetica. Maar bij nadere bestudering van de geschiedenis blijkt dat deze koning niet trinitarisch (katholiek) was, maar arisch en unitarisch, een leerstelling die niet overeenkwam met die van de trinitariërs. Het was zijn zoon, Hermenegildo, die zich bekeerde tot het trinitarische geloof en die een opstand leidde tegen zijn eigen vader vanuit de stad Sevilla, waar hij woonde. Sevilla was toen het grootste en meest gecultiveerde centrum van het trinitarische geloof.

Zoals gebleken is, volgde het onderwijs indertijd niet de beste pedagogische of academische criteria, maar was het een indoctrinatie-centrum voor het Franco-regime. In het Franco-onderwijsprogramma bestonden alleen de koninklijke dynastieën, die begonnen met de Visigotische koningen en eindigden met de Castiliaanse koningen. De Andalusische heersers (emirs, khaliefen, enzovoort), die acht eeuwen lang over het Andalusische gebied regeerden, waren verdwenen uit de geschiedenis. Er was echter ook een koning die in de officiële geschiedenis misprijzend werd genoemd. Dat was Don Pedro el Cruel (de Wrede). Hij had een denigrerende bijnaam, die mijn aandacht trok.

Don Pedro I, koning van Castilië (1334-1369), werd door zijn tegenstanders ‘de wrede’ genoemd, maar hij werd door zijn aanhangers ‘de Justiciero’ (rechtvaardige) genoemd. Omdat het tijden waren van conflicten en dynastieke oorlogen, brak onder het bewind van Don Pedro de eerste Castiliaanse burgeroorlog uit (1351-1369), waarin de aanhangers van koning Pedro I van Castilië en die van zijn stiefbroer Enrique II van Castilië vochten. De oorlog eindigde met de moord op Pedro I en het bestijgen van de troon van Castilië door Enrique II. De bijnaam ‘de wrede’ werd gegeven door degenen die samenzweerden tegen Pedro I van Castilië. Om de samenzweerders te straffen, werden ze geëxecuteerd. Pedro I werd echter door de bevolking van Sevilla de ‘Justiciero’ genoemd. Dit als erkenning voor de manier waarop hij de stad bestuurde, aangezien hij alle inwoners respecteerde, of ze nu christenen, moslims of joden waren. En hoewel de moslims macht aan het verliezen waren, was hun aanwezigheid en waren hun economische, commerciële en intellectuele activiteiten doorslaggevend voor het voortbestaan van zijn macht.

Don Pedro I van Castilië was een tijdgenoot van twee grote Andalusische wijzen: Ibn al-Jatib (1313-1374) en Ibn Khaldun (1332-1406). Beiden maakten deel uit van het Nasrid-hof van Granada en traden op als ambassadeurs aan het hof van Don Pedro I, wiens koninklijke zetel het Alcázar van Sevilla was. Het Alcázar is een paleis dat in opdracht van Don Pedro I gebouwd werd, waarbij hij de beste architecten, bouwers en metselaars van Sevilla inhuurde, allemaal met kennis van Andalusische kunst. En in dat paleis werd Ibn Khaldun ontvangen als ambassadeur van het Koninkrijk Granada. Omdat Don Pedro I de beste mannen voor zijn regering wilde hebben, of ze nu moslims of joden waren, stelde hij aan Ibn Khaldun voor om voor hem te werken. In ruil daarvoor zou hij alle eigendommen die zijn familie in zijn koninkrijk had teruggeven. De familie Khaldun liet zijn eigendommen achter, toen Fernando III Sevilla veroverde.

Zo zien we hoe het naast elkaar bestaan ​​van verschillende geloofsovertuigingen mogelijk was in de steden en dorpen van Andalusië, of ze nu katholiek of moslim waren. Het was een gewoonte die in de samenleving was geworteld en niemand wilde afstand doen van zijn eigendom en voordelen. Zoals altijd waren het geen ideale regeringen of perfecte samenlevingen, aangezien er allerlei soorten conflicten ontstonden, maar die waren niet van religieuze aard. Maar op scholen hebben ze ons geleerd en geïndoctrineerd met het verhaal dat er achthonderd jaar lang een religieuze oorlog tegen moslims was, iets dat niet alleen een leugen is, maar ook een ideologische misvatting. Dat heb ik later kunnen achterhalen door de geschiedenis te bestuderen, maar tot op heden geloven de meeste mensen nog steeds in deze vooringenomen propaganda.

3. Mijn grootouders van vaders kant (een nieuw hoofdstuk uit ‘Ahmad vertelt’)

Mijn grootouders van vaderskant komen uit een dorp genaamd Los Molares. Het ligt, net als mijn dorp Arrahal, in het gebied dat vroeger de ‘Banda Morisca’ werd genoemd en tegenwoordig het Sevilliaanse platteland.

In Andalusië zijn er twee manieren om dorpen te benoemen. Sommige hebben eenvoudige namen, andere hebben een gemeenschappelijke bijnaam, zoals de bijnaam Frontera (grens). Zoals bijvoorbeeld Morón de la Frontera (Sevilla), Arcos de la Frontera, Chiclana de la Frontera en Jerez de la Frontera (Cádiz), Aguilar de la Frontera (Córdoba), enzovoort. Deze benamingen met allemaal het woord frontera erin, zijn een gevolg van de territoriale geschillen en veroveringsoorlogen tussen het Nasrid-koninkrijk Granada en het katholieke koninkrijk Sevilla, die plaatsvonden gedurende bijna twee en een halve eeuw, zoals ik in het vorige artikel heb uitgelegd. In die tijd kon een bevolkingsgroep zich soms op het grondgebied van het Koninkrijk Granada bevinden en daarna weer op het grondgebied van het Koninkrijk Sevilla, naarmate de grenzen veranderden.

Omdat oorlogen of gewapende conflicten af ​​en toe plaatsvonden maar niet voortdurend, was er in vredestijd een voortdurend contact en een onderlinge uitwisseling tussen de bevolking van de twee koninkrijken. In beide koninkrijken woonden zowel moslims, christenen als joden. In veel gevallen waren er familiebanden tussen mensen die in beide koninkrijken woonden. Dit complexe netwerk van relaties zorgde ervoor dat er in de dorpen en steden diverse productieve en commerciële activiteiten waren. Los Molares, het dorp van mijn grootouders van vaderskant, was gespecialiseerd in de teelt van de zijderups en bezat weefgetouwen om stoffen van dit mooie product te maken. Om de zijderups te kweken, was het nodig om talloze moerbeibomen te planten, aangezien de wormen zich voeden met de bladeren van die boom.

Mijn grootouders, die geen ambachtslieden waren maar boeren, hadden hun land tussen de stad Utrera en Arahal. Kort nadat mijn vader was geboren, ging mijn grootvader met zijn muilezels op een winterdag naar Arahal om zijn boodschappen te doen. Nadat hij de noodzakelijke dingen had gekocht en op de muilezels had geladen, stopte hij bij een paar bars om glazen anis te drinken en zo werd hij uiteindelijk dronken. Op de terugweg werd hij verrast door een hevige storm, maar omdat hij zich niet bewust was van zijn toestand, zocht hij pas een schuilplaats toen hij al helemaal doorweekt was. Door pech viel hij ook nog van zijn muilezel, zonder te kunnen reageren. Toen iemand hem uiteindelijk ontdekte, was het voor hem te laat om van de kou, die hij gevat had, te herstellen. Hij stierf uiteindelijk aan een verkoudheid.

Als kleine jongen moest mijn vader werken als ‘varkenshoeder’. Hij bracht de varkens naar de velden om te eten. Ze aten olijven die op de grond waren blijven liggen, eikels of resten van tarwe die in de stoppels waren achtergebleven. Mijn vader vertelde me eens dat hij, terwijl hij de kudde naar het veld bracht, onderweg verrast werd door een stier die hen aanviel. Mijn vader was in staat om in een olijfboom te klimmen en zichzelf te redden van de aanval, maar de stier achtervolgde de varkens en verspreidde ze. Een week lang waren de varkens zoek. Later kwamen ze beetje bij beetje weer terug bij hun huizen. Toen mijn vader elf was, stierf ook zijn moeder aan een ernstige ziekte, waardoor mijn vader een wees werd. Een oom van mij, die getrouwd was, nam hem in huis tot hij volwassen was en trouwde.

Helaas kan ik verder weinig vertellen over mijn grootouders van vaderskant. Toen mijn ouders trouwden, gingen ze in het huis wonen waar ik geboren ben. Als er iets is dat mij heel erg herinnert aan mijn grootouders, dan zijn het de zijderupsen. Als kind wist ik niet wat de oorsprong was van het Andalusische kindergebruik voor het fokken van zijderupsen. Pas toen ik de Andalusische geschiedenis later bestudeerde, begreep ik de oorsprong ervan. Dit gebruik is ontstaan sinds de productie van zijde in de tijd van al-Andalus, een activiteit waarin Granada eeuwenlang opviel. Aangezien Sevilla een zeer machtige commerciële metropool was, is het zeker niet verwonderlijk dat sommige zijde-ambachtslieden vanuit Granada naar de provincie Sevilla verhuisden om daar met deze activiteit te beginnen. Om deze ambachtelijke activiteit te behouden, moesten ze langs de wegen en paden van de regio moerbeibomen planten, waarmee de rupsen zich konden voeden.

Als het de tijd was dat de zijderupsen uitkwamen, rond half februari, nam ik een schoenendoos en maakte een paar gaatjes in het deksel zodat de rupsen konden ademen. Daarna ging ik naar de ‘Casa del Moro’ aan het einde van mijn straat, waar men de rupsen verkocht. Pasgeboren zijderupsen zijn dun als een draad, en niet meer dan een millimeter. Dus ik kreeg ze aangereikt op een paar moerbeibladeren en blij ging ik ermee naar huis. Elke dag gingen wij als kind naar een pad langs het treinstation, waar verschillende rijen moerbeibomen waren geplant. We klommen in de bomen om de meest malse bladeren te pakken te krijgen. Totdat ze een cocon gingen vormen moesten de rupsen veel eten. Daarna bleven ze, als ze eenmaal een pop waren, een tijdje opgesloten in hun cocon, totdat ze tevoorschijn kwamen in de vorm van een witte vlinder, die honderden eieren legde.

Dit waren mijn eerste praktische biologielessen, waarbij ik de metamorfose van bepaalde insecten ontdekte.

2. Mijn grootouders van moederskant (mis abuelos maternos)

Hier is dan zo van de pers en kakelvers het tweede artikel in de reeks ‘Ahmads leven in Andalusië’. Opnieuw kan wie dat wil de originele tekst lezen in het Spaans door het bestand hieronder te openen.

Oma

Voor wie het in het Nederlands wil lezen volgt hier mijn vertaling:

Mijn grootouders van moederskant, Manuel en Ramona, waren neef en nicht , een typisch Moors gebruik, want ik weet bijna zeker dat mijn grootouders van oorsprong Moors zijn. Ze werden geboren in de stad Paradas, maar na hun trouwen verhuisden ze naar Arahal, waar ze tot hun dood woonden.

In mijn vorige artikel had ik het over een ‘albarrana-toren’. Deze torens waren niet Arabisch of Castiliaans, niet islamitisch, christelijk of joods. Het was gewoon een toren, die gebouwd was door de mensen die woonden in een gebied genaamd ‘Banda Morisca’, een gebied dat lag tussen het christelijke koninkrijk Sevilla en de Nasrid Koninkrijk Granada. De torens waren bolwerken om de ruimte te bewaken. Ze waren ver van elkaar verwijderd en dienden om te waarschuwen bij aanvallen of agressie. Dat gebeurde door middel van lichtsignalen met spiegels overdag en door middel van vuur ’s nachts.

Sevilla werd veroverd door koning Ferdinand III van Castilië in 1248 en de dynastie van de Nasriden van Granada werd veroverd door de katholieke vorsten in 1492. Met andere woorden, 244 jaar lang heeft dit grensgebied tussen het katholieke en islamitische koninkrijk bestaan. Gedurende die bijna twee en een halve eeuw was er een commerciële, familiale en intellectuele uitwisseling tussen deze koninkrijken. Soms intensief en dan weer minder intensief, als er grensoorlogsconflicten waren. Die waren er niet altijd, maar alleen wanneer er een militaire veldtocht werd georganiseerd. Deze militaire veldtochten werden soms georganiseerd door troepen van het dynastie van de Nasriden van Granada en soms door troepen van het christelijke koninkrijk van Sevilla.

Er werden in dit grensgebied en in die periode veel steden gebouwd en de inwoners daarvan konden moslim, katholiek of joods zijn. Deze diversiteit binnen de bevolking was in die tijd gebruikelijk, zowel in die steden als in Sevilla. Conflicten en oorlogen ontstonden in die tijd niet wegens religieuze motieven, maar men streed om territorium of macht.

De stad waar ik ben geboren heet Arahal, wat in het Arabisch ‘de wandelaar’ of ‘degene die loopt’ betekent. De stad die erna komt heet Paradas. In het begin waren het niet meer dan ruimtes, die waren werden gebruikt als rustpunt en voor het uitwisselen van vee, aangezien op die plaatsen verschillende wegen of voetpaden elkaar kruisten. Beetje bij beetje werden het stedelijke centra, waarin markten, huizen, kerken, moskeeën of synagogen werden gebouwd, aangezien de bevolking in die tijd niet homogeen was. Naarmate de Castiliaanse verovering vorderde en de macht van de katholieke kerk groter werd, gaven veel islamitische en joodse gezinnen er de voorkeur aan zich tot het katholieke geloof te bekeren, omdat dit de beste manier was om hun gezinnen te beschermen en hun bezittingen te behouden. Het is gemakkelijk om in naam van religie te veranderen, maar dat betekent niet dat men zijn overtuigingen, riten en gebruiken daarmee ook direct verandert. Hetzelfde geldt voor de benaming van beroepen en plaatsen. Dat is de reden waarom talloze woorden en namen van beroepen, infrastructuren of plaatsen, die oorspronkelijk uit het Arabisch komen, bleven bestaan. In de jaren die erop volgden heeft de linguïstische druk van de nieuwe macht veel woorden vervormd of men nam de woorden over.

Terugkomend op mijn familie kan ik zeggen dat veel woorden en gebruiken al die jaren bewaard zijn gebleven. En een van die gebruiken is de manier van wassen die ik leerde van mijn grootouders en mijn ouders vanaf dat ik klein was. Nu ik ouder ben en gewend ben mij ritueel te wassen voor het islamitische gebed, merk ik dat dit wassen op dezelfde manier gebeurt als mijn ouders en grootouders het mij uitlegden. Mijn grootmoeder, aan wie ik heel mooie herinneringen heb, drukte haar gevoelens en emoties uit via de flamenco. De flamenco is het resultaat van een ontwikkeling in de Andalusische muziek, die is aangepast aan de nieuwe sociale en historische omstandigheden. Veel van de gebruikte woorden in de flamenco moesten overgeërfde diepe spirituele gevoelens verbergen. Zoals het woord Olé, dat is afgeleid van het woord Allah. In het Andalusisch wordt evenals in de Turkse taal de ‘a’ meestal gewijzigd in ‘e’.

Deze ruimte, bekend als ‘la Banda Morisca’, werd niet opnieuw bevolkt door Castilianen, zoals dat wordt voorgesteld door de schoolboeken. Het waren dezelfde inwoners, die er zijn blijven wonen en die zich geleidelijk tot het katholicisme bekeerden. Daarom is daar gedurende alle opeenvolgende eeuwen een manier van spreken en zich uiten gebleven, die heel anders is dan het Castiliaans. Verder wordt daar en een heel bijzondere manier van het beoefenen van religieuze riten gehandhaafd, zoals bijvoorbeeld de Semana Santa. De nieuwe bekeerlingen tot het katholicisme moesten de riten en vieringen daarvan op een overdreven manier tot uitdrukking brengen. Dit om te laten zien dat ze net zo katholiek waren als de zogenaamde ‘oude christenen’, een verwijzing naar de Castiliaanse krijgsadel die opkwam als de nieuwe politieke macht.

De religieuze conflicten waarover de geschiedenis ons vertelt, begonnen pas na de oprichting van de ‘Spaanse inquisitie’, in het leven geroepen door de katholieke vorsten om de katholieke orthodoxie in hun koninkrijken te behouden. Op 1 november 1478 vaardigde paus Sixtus IV de ‘bula Exigit sinceras devotionis affectus’ uit, waarmee de inquisitie werd opgericht voor het hof van Castilië. Hierin werd vastgelegd dat de benoeming van de inquisiteurs onder exclusieve bevoegdheid van de monarchen viel.

Met het instellen van deze inquisitie en nadat de laatste moslimmacht op het Iberisch schiereiland, de dynastie van de Nasriden te Granada, was verslagen begonnen de gedwongen bekeringen van moslims en joden tot het katholicisme. Velen vonden het niet gemakkelijk om van de ene op de andere dag hun overtuigingen, riten en gebruiken te veranderen. Daarom ging de inquisitie ertoe over degenen die niet konden vluchten te vervolgen, te verbannen, te onteigeningen en tot slaaf te maken. Degenen die in voorgaande eeuwen uit eigen vrije wil al bekeerd waren, hadden wel de tijd om zich aan te passen door nieuwe sociale en familiebanden te vormen. Daaronder bevond zich met zekerheid mijn uitgebreide familie van moeders kant. Zij stonden bekend onder de bijnaam ‘de motas’ (verwijzend naar een versiering die zij droegen in hun sombrero). Sommigen ervan woonden in de stad Paradas en anderen in Arahal.

(geschreven door Ahmad Gamboa Vera)

1. Lessen uit het leven en lessen op school

Toen ik nog heel jong was, liet mijn vader me enkele voorwerpen zien die wij op de grond vonden tijdens het ploegen. Soms was het een eenvoudig roestig ijzeren voorwerp dat hij niet kon identificeren, dan weer was het een lamp van klei uit de Romeinse tijd, en dan weer liet hij me een munt zien met voor mij vreemde tekens erop, die volgens mijn vader uit de Arabische tijd kwam. Ook speelden we als kind  achter de plaatselijke timmerwerkplaats. Daar bevond zich een toren die volgens de ouderen van het dorp van een oude Arabische molen was. Toen ik naar de velden begon te gaan om mijn vader te helpen met het werk op het land, zag ik bruggen, sloten en waterreservoirs, waarvan ook gezegd werd dat ze nog kwamen uit de ‘Arabische’ periode in de geschiedenis.

Er was een ‘albarrana’-toren (een uitkijktoren) in Cerro del Cincho, waarover veel fantastische verhalen werden verteld. Zoals dat er een ‘Moorse’ schat onder zou liggen. Maar vanwege een mysterieus beveiligingssysteem zou niemand in die toren kunnen binnendringen. Wie het aandurfde om er toch in te gaan, zou voor altijd worden opgesloten. Verteld werd dat er een aantal dieren door een kleine opening naar binnen was gegaan. Die dieren zouden er nooit meer uitgekomen zijn. Ik wist toen niet of al deze verhalen op waarheid berustten of op fantasie, maar dat werd verteld, zowel door ouderen als door kinderen.

Dit mysterieuze universum van de ‘Arabier’ had voor ons een dubbele betekenis: enerzijds bracht het de luxueuze, wijze en erotische wereld van de Arabische wereld over, en anderzijds het mysterieuze en angstaanjagende karakter van fantasieën daarover in de vorm van verhalen of legendes. Maar zeker was dat, of het nu waarheden of leugens waren, men diep van binnen wist dat het ‘Arabische’ tijdperk ons ​​een grote erfenis naliet in de vorm van de ambachten, en ook artistiek in de verschillende monumenten die we allemaal kenden: het Alhambra, de Giralda, het Alcázar van Sevilla, de moskee van Córdoba, enzovoort.

Later, op school, werd die wereld als slecht beschreven en als een wereld die ontrouw was aan de overtuigingen die we allemaal deelden. Enerzijds zag ik in de geschiedenisboeken foto’s van de ‘Arabische’ monumenten met hun schoonheid en pracht. Maar toen men over die beschaving vertelde, gebeurde dat met een diepe afwijzing en haat, omdat deze beschaving niet overeenkwam met de katholieke overtuigingen. Bij die diskwalificatie waren het niet alleen de ‘Arabieren’ die als ongelovigen werden betiteld, maar ook de Joden, of ‘Marranen’, zoals de leraren deze noemden.

Op deze manier kan worden gezegd dat onze geest en onze gevoelens navigeerden tussen deze twee manieren om onze geschiedenis te zien, de ene positief en de andere negatief. Maar in ieder geval waren beide manieren ons vreemd. Het was alsof onze velden en steden altijd leeg waren gebleven en klaar om te worden overgenomen door mensen uit andere plaatsen, culturen of beschavingen. En op dezelfde manier waarop deze mensen waren binnen gekomen, verlieten ze onze velden en steden weer of werden ze verdreven door andere mensen. Dus de torens, huizen of paleizen, die we zagen in de Andalusische velden en steden, behoorden niet tot dit land en het was niet ons cultureel of artistiek erfgoed. Op deze manier werd de ruimte zoals we die zagen en de geschiedenis zoals we die leerden gescheiden.

Toen ik volwassen was werd ik me steeds meer bewust van deze tegenstrijdigheden. Ik ging op onderzoek uit en zocht een antwoord op de vragen die in me opkwamen. Ik bracht veel tijd door met bezoek aan bibliotheken en historische archieven. Ik kocht boeken en historische dossiers. Met de kennis die ik opdeed schreef ik een boek dat op dit moment mijn lieve en geliefde Shabnam voor me vertaalt. Omdat zij wil dat ik vertel over mijn levenservaringen, zal ik dat in volgende artikelen doen. Dit artikel is daarvan het eerste.

(Geschreven door Ahmad Gamboa Vera)

En nu is het woord aan Ahmad

Zoals sommige trouwe lezers al weten, ben ik op dit moment bezig het boek van Ahmad te vertalen dat hij uitgaf in 2006. Ik ben er bijna mee klaar. Nog ongeveer 20 bladzijden. Ik begreep, terwijl ik dit boek vertaalde, waarom Ahmad dit boek schreef, nadat hij een flinke tijd zich verdiept had in de geschiedenis van zijn ’tierra’, Andalusië. Hij schreef het voor een groot deel uit verontwaardiging omtrent de vooroordelen, die in het noorden van Spanje heersen over Andalusië. Een visie, die wordt tegengesproken door de geschiedenis. Maar deze geschiedenis wordt verzwegen in de klaslokalen van Spanje.

Het boek dat hij schreef is vrij droog en het bevat veel moeilijke woorden. In naar mijn mening vaak onnodig ingewikkelde taal, probeert hij in dat boek zijn punt te maken. Het boek moet ook gezien worden als een antwoord op wat intellectuelen in zijn land beweren en dat doet hij in hun ’taal’, dat wil zeggen in zinnen met bijzinnen, zie soms een hele bladzijde beslaan. Ik ben zo vrij geweest in mijn vertaling van het boek die zinnen op te delen in hapklare brokken, zodat het boek beter te lezen zou zijn. Ik hoop dat ik zijn verhaal daarmee voldoende recht heb gedaan.

Gisteren vroeg ik hem waarom hij zoveel moeite had gedaan om dit boek te schrijven. Immers waarschijnlijk alleen mensen die het al met hem eens zijn hebben zijn boek gelezen. Had hij zijn tijd niet beter kunnen besteden door bijvoorbeeld een vreemde taal te leren? Maar toen legde hij me op heel hartstochtelijke wijze uit waarvandaan zijn motivatie om dit boek te schrijven is gekomen. Dat hij als werknemer zijn hele leven aan den lijve gevoeld heeft hoe het politieke stelsel van de Spaanse staat de Andalusiër onderdrukt heeft vanaf de kruistochten en de inquisitie tot op de dag vandaag.

Zijn verhaal ging meer leven voor mij, toen hij uit zijn hart sprak en zonder moeilijke woorden en frasen. Ik zei: ‘Waarom schrijf je dit alles niet op, zoals je nu tegen mij praat? Ik denk dat dit voor de lezer veel beter overkomt en dat dan jouw argumenten nog meer tot hun recht zullen komen en begrijpelijk worden’.

En daarmee is hij nu begonnen in een serie artikelen, waarvan hij vandaag het eerste schreef. Ik wil ze hier publiceren in dit weblog. Vandaag de eerste, hier in het Spaans, de originele versie.

Degenen die Spaans kunnen lezen kunnen dit artikel in zijn originele vorm alvast lezen. In het volgende stukje volgt mijn vertaling van wat hij hier schrijft.