Weer een stukje in de serie ‘Ahmad vertelt over zijn leven’.
De 70er jaren waren de zwaarste jaren van het Franco-regime. De staat verzwakte door studentenprotesten, arbeidersstakingen en de mobilisatie van mensen uit de wijken, die streden voor betere stedelijke omstandigheden. Aan die mobilisaties heb ik deelgenomen. Ik deed mee aan deze strijd. Ik streed in mijn buurt voor de verbetering van groene openbare ruimtes zoals parken of tuinen, voor betere communicatie en voor culturele verbeteringen.
Ik werkte in de bouw en het werk was niet alleen zwaar, maar ook was men erg oneerlijk wat betreft loon en arbeidsomstandigheden. Wij waren, zoals de meeste bouwvakkers in Catalonië, immigranten. Er bestond een onderlinge verwantschap onder ons. Maar aangezien vakbonden niet legaal waren, werd elke vorm van arbeidersorganisatie vervolgd door de politie en veroordeeld door de rechtbanken. Er waren twee vakbonden, die gedoogd werden hoewel niet gelegaliseerd, en die twee vakbonden waren de UGT, verbonden aan de Socialistische Partij, en de Arbeiderscommissie, verbonden aan de Communistische Partij. Omdat veel arbeiders inzagen dat deze vakbonden vooral gehoorzaamden aan de richtlijnen van de politieke partijen (die overigens ook illegaal waren) meer dan aan de belangen van de arbeiders, organiseerden we in veel fabrieken autonome vakbonden, waar de arbeidersvergadering soeverein was. En terwijl wij dus buiten de andere vakbonden opereerden, waren degenen die wel in de gedoogde vakbonden opereerden in veel gevallen medeplichtig aan de Franco-politie.
Toch waren sommigen van ons vastbesloten om te vechten voor betere omstandigheden op het werk en in de wijken. Op het werk en in elke buurt was daar de prioriteit om te vechten voor de behoeften op elk werk, in elke fabriek en in elke buurt, en in de vergaderingen werd in elke fabriek en elke buurt een lijst met wensen opgesteld die we zouden eisen. En toen deze lijsten eenmaal waren gemaakt, kwamen de verschillende buurten, bouwplaatsen en fabrieken samen om een gemeenschappelijke lijst te maken. Zo vormde de strijd in elke buurt, elk werk of elke fabriek de basis van een meer algemene strijd.
Omdat al dit werk publiciteit vereiste, hadden we instrumenten nodig om de documenten en folders te produceren, waarin we de situatie aan de mensen uitlegden en opriepen tot de strijd, en daarvoor hadden we drukmachines nodig. Een tijdlang waren we bezig met het bouwen van een zeer rudimentaire drukpers, ‘Vietnamees’ genaamd. Ik weet niet waarom hij zo heette. Toen de organisatie van de strijd zich uitbreidde en algemener werd, waren er andere soorten, productievere en modernere machines nodig.
Aangezien het regime een meedogenloze vervolging handhaafde van elke organisatie die opkwam voor de rechten van arbeiders, haar media en propaganda, was er maar één manier om aan drukmachines te komen: onteigening of diefstal.
Omdat het zo gevaarlijk was om drukmachines te stelen, waren alleen de meest gedurfden en moedigen van ons in staat om dat werk uit te voeren. In de organisaties moesten we ook degenen kiezen die we het meest vertrouwden. Wanneer één van ons door de politie gearresteerd zou worden en hij niet in staat zou zijn om druk en marteling te weerstaan, zou dat kunnen leiden tot de opsluiting van veel anderen van ons. Ik maakte deel uit van de groep die verantwoordelijk was voor de ‘onteigening’. Het team was als volgt verdeeld: de uitvoerders hadden de volgende drie rollen; de bewakers die moesten nagaan wat het beste tijdstip was om te gaan stelen en de mensen die in de gekozen uren de onteigening moesten uitvoeren; en ten derde was er een juridische dekking, die bestond uit een aantal advocaten die te allen tijde op de hoogte werden gehouden van de situatie; en dan was er nog de infrastructuur van het vervoer en het verbergen van de machines op een veilige plaats. Elke groep wist niet wie in de andere groepen zat. Dit om te voorkomen dat de ene groep de andere zou kennen en kunnen verraden bij eventuele arrestatie. En natuurlijk hadden we allemaal gewijzigde namen.
De nacht dat er actie werd ondernomen, moest een van ons een busje stelen voor het eerste transport van de machine. En vervolgens, zodra de bestelwagen was gejat, moesten we snel de winkel binnen waar de machines werden verkocht, de machines inladen en zo snel mogelijk vertrekken. Ik herinner me dat het openen van de deur, het pakken van de machines en het laden ervan ons hoogstens drie minuten moet hebben gekost. Maar het waren drie minuten die uren leken. Zenuwen en angst zorgden ervoor dat de tijd rekte als een elastiekje. Met de machines in het busje moesten we het busje naar een huis rijden waar we het busje met de machines erin moesten achterlaten. Andere mensen moesten het busje met de machines ophalen en naar een veilige plaats te brengen. Toen onze missie was afgelopen, keerden we allemaal naar huis terug. En zo speelden we een subversieve oorlog voor de rechten van arbeiders en voor een rechtvaardiger samenleving.