Children of Andalus

Vandaag hadden wij de eer om Rick (Tariq) Leeuwenstein te ontmoeten in ons huis. Hij is de schrijver van het boek Children of Andalus, samen met zijn vriend, de fotograaf Hicham Ghalbane. Het is een lijvig boekwerk geworden met prachtige persoonlijke verhalen van ‘kinderen van Andalusië’, van wie de voorouders tijdens de inquisitie uit Andalusië verjaagd zijn naar in dit geval Marokko, geïllustreerd met schitterende foto’s.

Tariq en Ahmad hebben elkaar via internet en whatsapp leren kennen en vonden elkaar in hun gemeenschappelijke liefde voor de geschiedenis van Andalusië.

Ik was eigenlijk van plan de mannen alleen te laten praten en me afzijdig te houden, maar uiteindelijk bleef ik bij hun gesprek en vonden wij gedrieën elkaar als medemoslims, maar vooral als medemensen met een idealen als harmonie, respect en samenwerking. Idealen die cultuur-overstijgend zijn.

Tariq en Ahmad hebben goede plannen, waarbij zij ook meerdere mensen uit Nederland en Andalusië hopen te kunnen betrekken.

Neem een kijkje op de site van ‘Children of Andalus’:

Ahmad heeft een veel bezocht weblog, ‘Diaspora Andalusí’

Zijn boek ‘Andalucia como Matria’, dat hij schreef in 2005 en dat ik onlangs vertaalde in het Nederlands, heeft voor zover ik kan zien nog geen lezers in ons land bereikt. Maar zijn weblog, dat hij pas heeft ontworpen en waarin hij samen met andere mensen schrijft, heeft nu al verrassend veel lezers in allerlei hoeken van de wereld.

Hij is het initiatief begonnen met een groep andere Andalusiërs. Zij zijn Andalusiër van oorsprong, maar wonen in Algerije, Tunesië, Griekenland, Egypte en Marokko. En ze schrijven allen artikelen in dit weblog, waarvan sommige in het Spaans, andere in het Engels, Frans of Arabisch.

Ikzelf heb voldoende informatie gekregen over de geschiedenis van Andalusië via mijn vertaalwerk van het boek van Ahmad en ik neem niet de moeite om zijn weblog te lezen. Maar misschien zijn er lezers van mijn weblog die wel geïnteresseerd zijn. Daarom hier de link naar zijn weblog. Ik vind het knap van Ahmad, de autodidact, dat hij in staat is om zulke weblogs te ontwerpen.

Voor de liefhebber van geschiedenis, die daarnaast ook een talenkenner is, want er is helaas geen woord Nederlands bij.

Rondleiding door Medina Azahara en de moskee van Cordoba

Hier volgt een video over de geschiedenis van Andalusië die Ahmad met de lezer wil delen, als bevestiging van wat hij ook in zijn boek beschrijft.

Ik deel deze video met de lezer, omdat in deze video bepaalde gegevens uit de geschiedenis van Andalusië worden belicht, die ik ook heb besproken in mijn boek “Andalusië als moederland”.

Een van de sprekers in deze video (de man met de pet op) was in mijn jonge jaren mijn vriend en kameraad in onze strijd voor betere omstandigheden van de bevolking van Andalusië. Hij heet Antonio Medina, maar noemt zichzelf (sinds zijn bekering tot de islam) nu Abdel Rahman Medina.

Met deze man en vele andere rusteloze en rebelse jongeren hebben we aan het einde van het regime van Franco en het begin van de overgang naar een democratischere regering een ​​Andalusische organisatie opgericht, die we ‘de Andalusische bevrijding’ noemden. Met deze partij namen we deel aan de eerste Andalusische verkiezingen. Hoewel we als partij een minderheid vertegenwoordigden qua stemmen, had de oprichting van deze partij wel als resultaat dat er een discussie ontstond over de problemen die ons land had, op economisch, sociaal, cultureel en politiek gebied.

In deze video worden enkele kenmerken van het culturele en historische verleden van Andalusië belicht. (Ahmad Gamboa Vera)

Herinneringen om te vergeten

Hier weer een artikeltje van Ahmad die vertelt over zijn leven:

Toen ik terugkeerde naar Andalusië, na een aantal jaren in Catalonië gewerkt te hebben, moest ik op zoek naar een economische en professionele uitlaatklep, want zoals nu nog steeds het geval is, was werk in mijn land schaars en slecht betaald. Ik was bevriend met een man die een kopieerwinkel had. Ik vroeg hem naar de mogelijkheid om met mij nog een kopieerwinkel te openen. We bereikten een overeenkomst om de winst te delen, elk 50%, maar ik moest zorgen voor het kopen of huren van de machines en het betalen van de huur. In ruil daarvoor zou deze man me een truc uitleggen om minder te betalen bij het gebruiken van die machines, aangezien het bedrijf ook nog kosten in rekening bracht voor gemaakte kopieën.

Ondanks al onze moeite bleek het bedrijf met het verstrijken van de tijd niet winstgevend. Met een dochter van anderhalf jaar was het erg moeilijk voor mij om zoveel uitgaven te doen, niet alleen de huur, de betaling van de machines en de verbruiksartikelen (zoals papier, inkt, enz.), maar daarnaast ook nog de huur voor mijn huis. Om die reden moest ik met mijn gezin in het bedrijf wonen, met een kamer zonder raam als slaapkamer. Ik kon alleen een bed en een kleine kast neerzetten. Maar alsnog bleek het voor mij onmogelijk om de zaak draaiende te houden. Tenslotte moest ik de zaak sluiten en een huis huren voor mijn gezin.

Het gebrek aan werk en middelen maakte het voor mij bijna onmogelijk om mijn gezin te voorzien van de meest elementaire dingen. Aangezien ik in mijn jeugd op het land had gewerkt, had ik daarvan documentatie en zo kreeg ik toegang tot een maatschappelijk project, genaamd ‘werkloosheid in de landbouw’. Deze werkverschaffing bestond uit het verwijderen van onkruid langs de berm of ander werk zonder nut of productiviteit. Het was een mensonterende baan, vooral toen ik erachter kwam dat dit werk voor sommige andere mensen een dekmantel vormde om ander illegaal werk te maskeren, zoals de verkoop van drugs. Ik herinner me een man, die ik, alleen al als ik naar zijn uitdrukking keek, eng vond en blijkbaar was ik niet de enige die dat gevoel had. Het was algemeen bekend dat hij een crimineel was, die bereid was om alles te doen. Mijn toenmalige vrouw, en de moeder van mijn dochter, kon dankzij een wederzijdse vriend tijdelijk schoonmaakwerk vinden op scholen. En zo waren we in staat om te blijven drijven, als een blad tussen de golven van de zee, te midden van de plagen van onzekerheid.

Er braken nieuwe tijden voor ons aan, aangezien de eerste lokale verkiezingen onlangs waren gehouden. In de stad waar we naartoe waren verhuisd, geheten Dos Hermanas, won de Communistische Partij. De gekozen burgemeester was een goede man, die wegens zijn verzet gevangen had gezeten tijdens het Franco-regime. Dankzij deze nieuwe omstandigheden werd een oproep voor banen nu gedaan door te kijken naar kwaliteiten, en niet willekeurig zoals onder de dictatuur van Franco. Omdat ik ervaring in de landbouw had en me bezig hield met lezen en studeren over het veld en de natuur, besloot ik deel te nemen aan een oproep voor tuinman met als doel een vaste baan als ambtenaar te krijgen (n.b. in Spanje zijn mensen in het onderwijs en ook mensen die als tuinman werken ambtenaren).

Deze nieuwe omstandigheden betekenden twee belangrijke dingen voor mij: Ten eerste had ik nu de financiële middelen, die nodig waren voor mijn gezin; ten tweede had ik nu de gemoedsrust en middelen voor mijn grootste hobby, het lezen en onderzoeken van de geschiedenis van mijn volk.

Onder de collega’s in mijn nieuwe werk als tuinman waren mensen die de baan hadden verkregen tijdens de Franco-periode. Zij hadden een mentaliteit die nog neigde naar het fascisme en vertoonden een reactionaire houding. Deze mensen reageerden altijd negatief op elk voorstel om de openbare groene ruimte te verbeteren en weigerden het werk op te vatten als iets dat ten dienste stond van mensen. Ze werden gewaardeerd om hun gehoorzaamheid aan de hiërarchie, maar niet om hun professionele effectiviteit, een cultuur die al meer dan veertig jaar wijdverspreid was en in stand werd gehouden. Dat was helaas ook de houding van de hoofdtuinman, iemand met een lage schoolopleiding, maar met een behulpzame en medeplichtige houding ten opzichte van het gezag.

Toen ik met mijn werk begon, kreeg de gemeenteraad een landgoed in haar bezit, dat had toebehoord aan een van een van de rijkste families in Andalusië. Het was een recreatielandgoed, dat bijna in het centrum van de stad lag naast het treinstation, bekend als Alquería del Pilar[1], een ruimte ontworpen door de romantische dichters Antonia Díaz en José Lamarque. Die rijke familie had in deze ruimte van Dos Hermanas een tuin laten ontwerpen, die leek op een paradijs op aarde. Het was een toevluchtsoord, waar ze hun persoonlijk leven en hun artistieke activiteit konden ontwikkelen. Hier ontmoetten ze hun vrienden, intellectuelen en Sevilliaanse en buitenlandse kunstenaars uit het laatste derde deel van de 19e eeuw, in levendige literaire bijeenkomsten. Er was een grote verscheidenheid aan planten en bomen, geplant in een schitterend ontwerp.  Wij tuinders bevonden ons in een natuurlijke omgeving, die het verdiende met liefde en zorg te worden behandeld. Het was een groot botanisch park met zeer diverse en bijzondere plantensoorten.

Omdat de hoofdtuinman geen professional was en ook niet pretendeerde dat te zijn, wist hij niet hoe hij met zo een harmonieuze ruimte moest omgaan. Bloeiende planten van het geslacht lilium (lelies, lelies, enovoort) en hun bollen moesten van de grond worden geplukt en weggegooid. Omdat wij, nieuwe tuinders, deze onachtzaamheid afkeurden, bewaarden wij de bollen. Hij gaf ook bevel om eeuwenoude bomen te kappen om het hout te verkopen, waarvan hij de opbrengst in eigen zak stak. En andere, stervende bomen, die nutteloos waren, liet hij staan. Deze en andere gruweldaden maakten mij en enkele andere nieuwe tuinmannen woedend. We besloten onze protesten aan te kaarten bij een ambtenaar die politiek verantwoordelijk was. Helaas bleek degene met de positie van ‘raadslid van parken en tuinen’ geen verstand te hebben van tuinieren. Hij hechtte geen belang aan onze klacht.

Ik bleef mijn houding volhouden, omdat ik het totaal oneens was met hoe het natuurlijke erfgoed, dat de gemeenteraad had gekregen, werd beheerd. Daarom werd ik als vergelding voor mijn protesten naar een andere afdeling van de gemeente gestuurd. Ze konden me niet ontslaan, omdat ik een ambtenaar was en dat heeft mijn baan gered. Mijn nieuwe functie was onderhoudsmedewerker sportfaciliteiten: voetbal, basketbal, poolvelden, enzovoort.

Auditorium

Jaren later werden de verkiezingen gewonnen door een andere partij, de socialistische partij, terwijl de communisten in de oppositie kwamen. De laatsten vroegen me toen om een ​​voorstel voor een document over het Parque de la Alquería op te stellen. In het document dat ik toen heb opgesteld, heb ik aangegeven wat het nodige werk was om het natuurlijke erfgoed dat dit park herbergde, zoveel mogelijk te redden. Aan het ene uiteinde van het park was een steengroeve. Ik deed het voorstel om daar een natuurlijk auditorium van te maken. Het resultaat was dat de regering van de socialistische partij mij typeerde als rebel in dienst van de communisten, omdat ik dat voorstel had opgesteld. Datzelfde voorstel diende echter wel als basis voor de bouw van een auditorium, maar elimineerde de natuurlijke charme van het park. Tegenwoordig is het slechts een ruimte voor vrije tijd, zonder botanische of artistieke waarde.


[1] Boerderij (uit het Andalusische Arabisch: alqaríyya). Rustiek pand met een of meer gebouwen.

Oorlog spelen

Weer een stukje in de serie ‘Ahmad vertelt over zijn leven’.

De 70er jaren waren de zwaarste jaren van het Franco-regime. De staat verzwakte door studentenprotesten, arbeidersstakingen en de mobilisatie van mensen uit de wijken, die streden voor betere stedelijke omstandigheden. Aan die mobilisaties heb ik deelgenomen. Ik deed mee aan deze strijd. Ik streed in mijn buurt voor de verbetering van groene openbare ruimtes zoals parken of tuinen, voor betere communicatie en voor culturele verbeteringen.

Ik werkte in de bouw en het werk was niet alleen zwaar, maar ook was men erg oneerlijk wat betreft loon en arbeidsomstandigheden. Wij waren, zoals de meeste bouwvakkers in Catalonië, immigranten. Er bestond een onderlinge verwantschap onder ons. Maar aangezien vakbonden niet legaal waren, werd elke vorm van arbeidersorganisatie vervolgd door de politie en veroordeeld door de rechtbanken. Er waren twee vakbonden, die gedoogd werden hoewel niet gelegaliseerd, en die twee vakbonden waren de UGT, verbonden aan de Socialistische Partij, en de Arbeiderscommissie, verbonden aan de Communistische Partij. Omdat veel arbeiders inzagen dat deze vakbonden vooral gehoorzaamden aan de richtlijnen van de politieke partijen (die overigens ook illegaal waren) meer dan aan de belangen van de arbeiders, organiseerden we in veel fabrieken autonome vakbonden, waar de arbeidersvergadering soeverein was. En terwijl wij dus buiten de andere vakbonden opereerden, waren degenen die wel in de gedoogde vakbonden opereerden in veel gevallen medeplichtig aan de Franco-politie.

Toch waren sommigen van ons vastbesloten om te vechten voor betere omstandigheden op het werk en in de wijken. Op het werk en in elke buurt was daar de prioriteit om te vechten voor de behoeften op elk werk, in elke fabriek en in elke buurt, en in de vergaderingen werd in elke fabriek en elke buurt een lijst met wensen opgesteld die we zouden eisen. En toen deze lijsten eenmaal waren gemaakt, kwamen de verschillende buurten, bouwplaatsen en fabrieken samen om een ​​gemeenschappelijke lijst te maken. Zo vormde de strijd in elke buurt, elk werk of elke fabriek de basis van een meer algemene strijd.

Omdat al dit werk publiciteit vereiste, hadden we instrumenten nodig om de documenten en folders te produceren, waarin we de situatie aan de mensen uitlegden en opriepen tot de strijd, en daarvoor hadden we drukmachines nodig. Een tijdlang waren we bezig met het bouwen van een zeer rudimentaire drukpers, ‘Vietnamees’ genaamd. Ik weet niet waarom hij zo heette. Toen de organisatie van de strijd zich uitbreidde en algemener werd, waren er andere soorten, productievere en modernere machines nodig.

Aangezien het regime een meedogenloze vervolging handhaafde van elke organisatie die opkwam voor de rechten van arbeiders, haar media en propaganda, was er maar één manier om aan drukmachines te komen: onteigening of diefstal.

Omdat het zo gevaarlijk was om drukmachines te stelen, waren alleen de meest gedurfden en moedigen van ons in staat om dat werk uit te voeren. In de organisaties moesten we ook degenen kiezen die we het meest vertrouwden. Wanneer één van ons door de politie gearresteerd zou worden en hij niet in staat zou zijn om druk en marteling te weerstaan, zou dat kunnen leiden tot de opsluiting van veel anderen van ons. Ik maakte deel uit van de groep die verantwoordelijk was voor de ‘onteigening’. Het team was als volgt verdeeld: de uitvoerders hadden de volgende drie rollen; de bewakers die moesten nagaan wat het beste tijdstip was om te gaan stelen en de mensen die in de gekozen uren de onteigening moesten uitvoeren; en ten derde was er een juridische dekking, die bestond uit een aantal advocaten die te allen tijde op de hoogte werden gehouden van de situatie;  en dan was er nog de infrastructuur van het vervoer en het verbergen van de machines op een veilige plaats. Elke groep wist niet wie in de andere groepen zat. Dit om te voorkomen dat de ene groep de andere zou kennen en kunnen verraden bij eventuele arrestatie. En natuurlijk hadden we allemaal gewijzigde namen.

De nacht dat er actie werd ondernomen, moest een van ons een busje stelen voor het eerste transport van de machine. En vervolgens, zodra de bestelwagen was gejat, moesten we snel de winkel binnen waar de machines werden verkocht, de machines inladen en zo snel mogelijk vertrekken. Ik herinner me dat het openen van de deur, het pakken van de machines en het laden ervan ons hoogstens drie minuten moet hebben gekost. Maar het waren drie minuten die uren leken. Zenuwen en angst zorgden ervoor dat de tijd rekte als een elastiekje. Met de machines in het busje moesten we het busje naar een huis rijden waar we het busje met de machines erin moesten achterlaten. Andere mensen moesten het busje met de machines ophalen en naar een veilige plaats te brengen. Toen onze missie was afgelopen, keerden we allemaal naar huis terug. En zo speelden we een subversieve oorlog voor de rechten van arbeiders en voor een rechtvaardiger samenleving.

11. Werk zoeken

Dagloners, wachtend op de ‘heer’

In de dorpen moesten dagloners al sinds ver terug in de geschiedenis op het dorpsplein wachten tot de ‘heren’ kwamen om te kiezen wie die dag op hun velden mocht werken. Dat werk gaf geen garantie hoe lang de werkdag zou duren en er was ook verder geen enkele stabiliteit. Het kon een klus zijn voor een dag of voor een week al naar gelang de ‘meneer’, de chef of de voorman van de boerderij dat besliste. En het salaris voor het werk van een hele dag was miserabel en karig. Het was voor de werker alleen genoeg om de basisbenodigdheden te kopen voor die dag. Deze ‘peoná’ (werkdag) duurde van zonsopgang tot de zon aan de horizon verdween. Na de burgeroorlog werkten mensen vele jaren voor slechts een maaltijd en een handvol kikkererwten of linzen om mee naar huis te nemen. En iedereen die een verbetering van zijn salaris of van zijn arbeidsomstandigheden durfde te eisen, kwam op een ‘zwarte lijst’ terecht, waarna het moeilijk was om werk te vinden.

Om deze reden werden veel dagloners gedwongen naar andere landen te emigreren, hetzij naar Midden-Europa, Catalonië of Baskenland. Mannen emigreerden eerst en zodra hun werk hun stabiliteit bood, keerden ze terug naar hun dorp en namen hun gezin mee.

Onder deze omstandigheden groeide ik op. Ik ging op zoek naar bouwwerkzaamheden in de stad Sevilla. Ik zocht de ene baan na de andere zonder succes, totdat ik aan het eind van de dag moe en verslagen de bus terug naar mijn dorp nam. Op die manier gingen weken voorbij tot ik, als ik geluk had, een werk vond waar ze een ‘pion’ nodig hadden. En dan was mijn enige zorg te weten of ik de baan had en wanneer ik kon beginnen. Je hoorde niets te vragen over de arbeidsomstandigheden, de uren of het salaris, want dan liep je het risico niet aangenomen te worden.

Antieke steenfabriek

Toen ik 18 jaar was, besloot ik te emigreren naar Catalonië waar ik werk kon vinden in een steenfabriek. Het merkwaardige aan deze baan was dat ik, toen ik de fabriek bezocht om erachter te komen of ze een arbeider nodig hadden, te woord werd gestaan door de eigenaar van de fabriek. Deze man bood me een baan aan en ik vroeg wanneer ik kon beginnen. Hij vertelde me dat ik de volgende dag kon beginnen. Daarop nam ik afscheid van hem en liep ik weg. Maar de  man riep me terug en vroeg of ik de arbeidsvoorwaarden en het salaris niet wilde weten, aangezien hij garanties wilde hebben dat deze baan me echt interesseerde. Die houding van die zakenman veroorzaakte bij mij op dat moment een emotionele schok, want in Andalusië was een dergelijke houding van een zakenman ondenkbaar en hooguit het resultaat van fantasie.

(Door Paco Gamboa)

10. Waarvandaan komt de benaming ‘moro’ (moor)?

De boeman en de moor[1] met groene tanden

In mijn dorp werd een verhaal verteld om kinderen bang te maken en het heette ‘de boeman’. Het gaat over een man die slechte en ongehoorzame kinderen zou meenemen, ze in een zak stopte en ze vervolgens meenam naar wie weet waar. En die kinderen kwamen nooit meer terug, vertelden onze moeders ons. Hij werd meestal voorgesteld als een man met groene tanden, die in het donker door de straten dwaalde op zoek naar verloren en ongehoorzame kinderen.

Er komen in Spanje ook andere personages voor in verhalen, zoals de boze geest, oom ‘Camuñas’ of de ‘Sacamantecas’ (letterlijk hij die het vet bij kinderen weghaalt), denkbeeldige personages voor wie kinderen bang waren. In de jaren 60 werd een lied met de titel ‘Nana de la Mora’ populair, waarvan de tekst luidde:

‘Laat de moor niet komen, de moor met groene tanden, mijn kind, slaap snel de hele nacht. Laat de moor niet komen, de moor met groene tanden. Slaap snel in mijn kind, de hele nacht door.’

Het was voor mij normaal, toen ik heel klein was, dat ik bang was voor het vallen van de avond en ik ging altijd snel naar huis zodra de zon onderging. Maar waar komt dit vooroordeel vandaan om ‘moren’ als slechte wezens te zien?

Volgens oude (Romaanse) bronnen en de Encyclopedia Britannica komt de naam ‘moor’ van een stam genaamd Mauri, die zijn naam gaf aan de Romeinse regio Mauritanië. Een fysiek kenmerk van deze stam was o.a. een donkere huid, vergeleken met de huid van de Romeinen uit die tijd. Het is daarom een ​​naam die niets te maken heeft met de negatieve vooroordelen van latere tijd, aangezien deze naam alleen naar een huidskleur verwees.

De afwijzing van ‘de Moren’ heeft historische wortels. De afwijzing van moslims, die tegenwoordig vooral als immigranten aanwezig zijn, is volgens EU-studies een groeiende realiteit in Spanje en deze is in Spanje waarschijnlijk groter dan in de rest van Europa. Houd er rekening mee dat in Spanje, vanaf de 16e eeuw ‘de gewone moor, die zich hoofdzakelijk wijdde aan nederige beroepen en het mikpunt was van spot, werd afgezet tegen de heroïsche Arabier’. Tussen de 12e en 18e eeuw legde de kerk zich vooral toe op het aanvallen van de profeet Mohammed. Zijn leven werd het middelpunt van de aandacht en de kerk probeerde te bewijzen dat hij een valse profeet zou zijn geweest. Zij probeerden de ‘irrationaliteit en agressiviteit’ van de moslimreligie aan de kaak te stellen. De kerk beschuldigde hem onder meer van immoraliteit omdat hij zijn volk zou hebben geadviseerd om van hun seksualiteit te genieten (hoewel deze aanbeveling alleen binnen het huwelijk geldt)[2]. Een trieste erfenis voor de Spanjaarden, die is overgebracht naar de Europese cultuur. Daardoor is een beeld ontstaan dat even vals als negatief is en vol racistische en xenofobe vooroordelen.


[1] Mauro, afgeleid van het Latijnse Maurus, en en van het Griekse Μαῦρος Maûros; eigenlijk ‘donker’, verwijzend naar de kleur van je huid. Inwoner van de oude Afrikaanse regio Mauritanië. U. t. c. s.

[2]   Artikel over ‘Sluiers, boerka’s … moren: stereotypen en uitsluiting van de moslimgemeenschap vanuit een genderperspectief”. Ministerie van Wetenschap en Technologie.

9. De hartekreet van een trauma

Weer een stukje in de reeks Ahmad vertelt over zijn leven als Andalusiër. Hier het origineel in het Spaans met daar onder de vertaling:

En hier mijn vertaling:

Vandaag ga ik verder met het vertellen over een familie-ervaring die het trauma laat zien dat wij Andalusiërs meedragen in ons geheugen. Dan heb ik het over het trauma van de gekolonialiseerde.

Toen mijn eerste dochter werd geboren, nam ik haar, zoals gebruikelijk is, mee naar haar grootmoeder. Omdat haar moeder en ik niet bereid waren geweest de traditie van de katholieke doop te volgen, begon mijn moeder te huilen toen zij hoorde dat we haar niet hadden gedoopt. Ze zei dat onze dochter nu voor altijd een ‘morita’ (vrouwelijk voor ‘een moortje’) zou zijn. Waar kwam die bittere uitroep vandaan? Voor haar betekende het ‘niet gekerstend zijn’ een vlek op de ziel, die niet uitgewist kon worden en een veroordeling tot de hel. Maar ook een smet tegenover de samenleving en tegenover de heilige macht die zegevierde: de katholieke kerk.

Doop van de Moren, Felipe Bigarny, Koninklijke Kapel van Granada, 1521

Ik heb in voorgaande artikelen al één en ander verteld over de geschiedenis van Andalusië, vooral over de laatste dagen van al-Andalus. De veroveraars en kolonisten (Castilianen en katholieken) wilden onze geschiedenis en een sociale ervaring die gedenkwaardig was voorgoed uit het collectieve geheugen wissen. Ondanks deze verhulling is deze herinnering echter ingebed gebleven in onze genen. Dat is wat mijn moeder ertoe bracht om dat trauma uit te drukken met haar huilen en haar angst dat haar kleindochter voor de samenleving zou verschijnen als een ‘morita’. Het heeft niet te maken met ras of religie, maar met een diep geworteld trauma. Zo niet, dan zouden haar emotionele toestand van dat moment en haar droevige uitroep niet kunnen worden begrepen.

Als deze emoties ons echter na meer dan vijfhonderd jaar sinds de verovering van het laatste bolwerk van al-Andalus (het Nasrid-koninkrijk van Granada) nog steeds verbazen, dan is het antwoord daarop dat die emoties in onze genen voortleven. Hoe graag men ook de herinnering aan onze geschiedenis uit ons geheugen wilde wissen, deze herinnering werd alsnog in stand gehouden dankzij muzikaliteit (Flamenco), handwerk of culinaire kunst. Zowel hier, in Andalusië, als in de rest van de wereld, inclusief Latijns-Amerika. De officiële geschiedenis heeft onze geschiedenis ontkend. Onze voorgeschiedenis wordt niet weerspiegeld in de boeken, maar die voorgeschiedenis is bewaard gebleven in mondelinge vorm, in nog zichtbare voorwerpen en in handwerk. Het is veelbetekenend dat Dr. Ana Paulina Gamez een tentoonstelling heeft georganiseerd over de Spaanse voetafdruk in Mexico, die wordt gepresenteerd in het Museum of Popular Art van 31 augustus tot 17 november 2019, zoals te zien is in deze vídeo.

Hoe bereikten deze kunsten, deze sterk gedefinieerde stijlen, deze praktijken en talen Latijns-Amerika in het algemeen en Mexico in het bijzonder? Er zijn veel vragen die moeten worden beantwoord en dankzij de wetenschap en de geschiedschrijving lijkt het erop dat we beetje bij beetje een deel van een menselijke geschiedenis kunnen ontdekken, die helaas onbekend is gebleven en genegeerd.

(Geschreven door Ahmad (Paco) Gamboa Vera)

8. Ongelovigen, ketters en de bijbel met de beer

Weer een stukje uit Ahmad’s leven in Andalusië

Hier weer het origineel in het Spaans met mijn vertaling daaronder

Ik hoorde altijd van mijn ouders dat ze in God geloofden, maar niet in priesters. Of anders gezegd, ze zeiden onder elkaar dat priesters eigenlijk zeggen: ‘doe wat ik zeg, maar doe niet wat ik doe’. Dat was een heel eenvoudige manier om duidelijk te maken dat het geloof in God één ding was, maar dat het iets anders was om te doen wat de katholieke kerk zei.

In de zomers, vooral als het oogsttijd was, verschenen altijd de katholieke missionarissen op de plaatsen waar tarwe, kikkererwten, maïs, enzovoort werd geoogst. Dat deden ze om hun eerbetoon te ontvangen, dat wil zeggen om een deel van de oogst te krijgen. Ik herinner me dat mijn grootvader Manuel op een dag, toen die zendelingen weer langskwamen, hen vroeg waarom ze niet kwamen op het moment dat er geploegd en gezaaid moest worden, zodat ze later met recht om een ​​eerbetoon konden vragen. Ze kwamen altijd op het juiste moment, als er net geoogst was, als er olie geperst was of als er fruit geplukt was.

Het was in die tijd niet gemakkelijk om van mening te verschillen met de priester, de burgemeester of de burgerwacht, want je riskeerde dan een plek op de zwarte lijst van het Franco-regime. Volgens de katholieke hiërarchie bestond er nog steeds gevaar voor ketterij. Van tijd tot tijd stuurde men missionarissen naar de steden en dorpen om de ongeschoolden en ongelovigen te indoctrineren. Als deze monniken verschenen, was bijna iedereen bang voor hen. De monniken organiseerden nachtelijke processies en zongen daarbij luid en maakten bij zonsopgang iedereen wakker. Ze riepen onder andere: ‘Sta op, ongelovigen en ketters, en bidt met ons of in het laatste oordeel zult u worden veroordeeld tot het vuur van de hel’. Ze bezochten ook de bars en stuurden iedereen die daar was naar buiten om de mis bij te wonen. Voor zover ik wist waren er in mijn dorp geen ongelovigen (moslims of joden), noch ketters (protestanten of lutheranen). Maar dat was alleen maar wat ik geloofde, omdat bepaalde dingen die in Andalusië gebeurden voor ons verborgen bleven.

In de 16e eeuw was er een seminarie in Sevilla, genaamd San Isidoro del Campo. Voor de schijn volgde dit seminarie de leringen van de katholieke kerk, maar tot grote verbazing van de katholieke kerk zelf werd de nieuwe leerstelling, die door Luther en Calvijn was begonnen, in dat seminarie gepredikt. Toen dat werd ontdekt, had de inquisitie geen genade. Een groot deel van de burgers van Sevilla was erbij betrokken, vooral onder de adellijke klassen. Ze werden als ketters veroordeeld en de meerderheid kwam op de brandstapel terecht. Maar sommige predikers slaagden erin vervolging te ontwijken en landen te bereiken waar protestanten officiëel bescherming genoten. Dat was in de landen van Midden-Europa. Onder hen bevonden zich enkele bekende personen: Casiodoro de Reina, Cipriano Valera en Antonio del Corro. In Europa hebben ze bijgedragen aan de religieuze vorming van het protestantisme en aan het schrijven van belangrijke schriftelijke bijdragen, zoals de Biblia del Oso, de Bijbel van de Beer.

Deze bijbel is gebaseerd op de heilige boeken van het Oude en Nieuwe Testament en in het Spaans geschreven. Hij staat bekend als de ‘bijbel van de beer’ omdat dat dier op de omslag van die bijbel staat. Het is een van de eerste vertalingen van de bijbel in het Spaans en de vertaler en samensteller was Casiodoro de Reina. Hij werkte twaalf jaar aan de voorbereiding en vertaling ervan en begon daarmee in 1565. Hij gebruikte de Hebreeuwse bijbel en de Ferrara-bijbel als taalkundige ondersteuning, die op 28 september 1569 in Bazel, Zwitserland werd gepubliceerd. De tweede editie werd gemaakt in Amsterdam. Dat was de eerste gecorrigeerde editie van de Bijbel van de Beer, die werd geproduceerd door Cipriano de Valera. Deze laatste uitgave is tot op heden de meest verspreide vertaling van de bijbel in het Spaans, vooral in de landen van Zuid-Amerika en onder Spaanse protestanten.

Zoals ik al heb geschreven in de voorgaande stukjes, waren er veel Andalusische moslims en joden die zich vrijwillig tot het katholicisme bekeerden (‘nieuwe christenen’ genaamd). Zij waren in dienst getreden bij verschillende academische, religieuze en staatsinstellingen. Om die reden is het niet toevallig dat zij verantwoordelijk waren voor het verschijnen van lutheranen in het seminarie van San Isidoro del Campo. Volgens vele getuigenissen is Casiodoro de Reina geboren in 1520 in Granada. Hij kwam uit een bekeerde moslimfamilie, en hij had gestudeerd aan de Universiteit van Salamanca of die van Sevilla.

(geschreven door Ahmad Gamboa)