Hier weer het origineel in het Spaans voor de liefhebber en daaronder mijn (vrije) vertaling in het Nederlands.
Bij het zien van deze bladzijde in het schoolonderwijsboek van de Álvarez Encyclopedia krijgt men een goed idee hoe het onderwijs op de scholen ten tijde van Franco eruit zag en wat men de leerlingen wilde wijsmaken.
De in Granada geboren dichter Federico García Lorca schreef:
‘La Toma (de inname van Granada) was een heel slecht moment in de geschiedenis, hoewel men het tegenovergestelde beweert op de scholen. Een bewonderenswaardige beschaving ging verloren om plaats te maken voor een arme en gekwelde stad, voor een land van ellende, terwijl de slechtst mogelijke bourgeoisie van Spanje zich op dat moment begon te roeren’.
In de stukjes hiervoor heb ik uitgelegd hoe de situatie was tot het moment dat Granada werd veroverd (1492). De bevolking op het Iberisch schiereiland bestond uit mensen met uiteenlopende geloofsovertuigingen, zowel in het Andalusische als in het Castiliaanse deel. Dat betekende niet dat er geen conflicten waren, maar die conflicten waren nooit religieus gemotiveerd. Een goed voorbeeld is de Mudejar-opstand (1264-1266) waarbij de bevolking van Baja Andalusië en Murcia betrokken was, als reactie op het beleid van Castilië om de mensen die moslim waren naar andere gebieden te verplaatsen.
Het laatste gebied dat tot de Andalusische staat behoorde, werd teruggebracht tot het Nasrid-koninkrijk Granada. Dit koninkrijk werd bewoond door christenen, joden en moslims De Castiliaanse strijdmacht had een groot belang bij het beëindigen van dat koninkrijk. De katholieke vorsten organiseerden een groot leger om het koninkrijk te veroveren. Bij dit politieke en militaire project kregen ze ook de steun van moslims. Op 25 november 1491 ondertekenden koning Boabdil en de katholieke vorsten een pact, genaamd ‘de capitulaties van Granada’. Daarin stemde Boabdil toe om zijn koninkrijk over te geven in ruil voor het respecteren van het leven en de rechten van de inwoners van Granada. Zowel wat betreft hun recht op hun eigendommen als op hun religie, enzovoort. Boabdil gaf er de voorkeur aan zijn koninkrijk over te geven om een bloedbad te voorkomen, aangezien hij wist dat een oorlog fataal zou zijn voor de mensen van zijn koninkrijk. Om die reden ondertekende hij de genoemde capitulatie.
Drie jaar lang bleven de capitulaties van kracht, maar de katholieke kerk was niet bereid de rechten van moslims te respecteren. Kardinaal Francisco Jiménez de Cisneros legde alle moslims een gedwongen bekering tot het katholicisme op. Dit was in strijd met de capitulaties die door de katholieke vorsten waren ondertekend. Deze beslissing lokte de rebellie uit van de inwoners van Granada, met name in de wijk Albaicín. De katholieke kerk en de katholieke vorsten wilden de samenleving standaardiseren volgens de katholieke leer. Voor dit doel was het opleggen van de doop niet voldoende, maar moest elk overblijfsel van de moslimcultuur geëlimineerd worden.
Op bevel van de katholieke vorsten nam Cisneros de in het Arabisch geschreven bibliotheek van de Madraza in beslag, met als doel om elke herinnering aan de verslagenen te elimineren. In zijn ijver om alles te elimineren dat zou hebben bijgedragen aan de ‘mohammedaanse goddeloosheid’, gaf hij opdracht tot het verbranden van de boeken. Dat gebeurde op de Plaza de Bib-Rambla, destijds bekend als de Puerta del Arenal, waar het hele poëtische, historische en culturele erfgoed in de as werd gelegd. Dat was het erfgoed van de cultuur van de Nasriden. Daarbij werden alleen de medische boeken en andere wetenschappelijke teksten bewaard. Boeken, die echter tot op heden niet toegankelijk zijn voor raadpleging. Dit alles leidde tot een reeks van opstanden van de Moren die zouden eindigen in bloedbaden en gedwongen ballingschap.
Het was vanaf de verovering van Granada dat met de gedwongen bekeringen van alle moslims en joden van het Iberisch schiereiland werd begonnen. Het doel van de capitulaties was dat, zolang de moslims de rechten genoten die waren opgenomen in de ‘capitulaties van Granada’, de kerk niet het recht zou hebben anders gelovigen te storen in hun leven en geloof. Ook zou het hof van de Heilige Inquisitie de ‘ongelovigen’ niet kunnen vervolgen en executeren.
In 1236 verovert Fernando III Córdoba, en in 1248 veroverde hij Sevilla. Sindsdien gaven veel moslims, die in de door de Castilianen veroverde landen woonden, er de voorkeur aan zich vrijwillig tot de nieuwe katholieke doctrine te bekeren. Deze bekeringen waren geen omvangrijk proces, maar een selectief proces, omdat ze dachten dat ze op deze manier hun families en belangen beter zouden beschermen. In twee en een halve eeuw, tot 1492, was er een lange periode van bekering en assimilatie van moslims en joden, die in veel gevallen hoge posities bekleedden in de verschillende niveaus van de staat, de economie of de rechterlijke macht, het onderwijs, enzovoort.
Dat de Andalusische moslims en joden een meer uitgebreide en gekwalificeerde opleiding hadden genoten, wekte onder de ‘oude christenen’ jaloezie op. En wel zodanig dat de politieke machten maatregelen gingen nemen, met als gevolg daarvan de zogenaamde ‘Statuten van bloedzuivering’. Deze statuten vormden de rechtvaardiging voor juridische discriminatie van de bekeerde Spaanse minderheden op verdenking van het in het geheim beoefenen van hun oude religies (Marranos in het geval van de bekeerde joden en Moriscos het geval van de bekeerde moslims). Ze bestonden uit het eisen aan wie een instelling wilde betreden, dat deze kon aantonen dat hij afstamde van ouders die christen waren, die op hun beurt ook weer konden aantonen van christenen af te stammen. Deze regels werden op grote schaal ingevoerd voor toetreding tot gemeentebesturen, universiteiten, militaire posten, enzovoort.
Uiteraard werden deze certificaten om christelijke afstamming aan te tonen ook vervalst en verhandeld, zodat ondanks deze maatregelen veel mensen toegang kregen tot belangrijke functies in instellingen of overheden. In een ander artikel zal ik enkele historische gevallen vertellen die laten zien hoe, ondanks de hardheid van de inquisitie, religieuze bewegingen die in strijd waren met het katholicisme floreerden, zoals het lutheranisme in Sevilla, waar de zetel van het hof van de inquisitie woonde.