2. Mijn grootouders van moederskant (mis abuelos maternos)

Hier is dan zo van de pers en kakelvers het tweede artikel in de reeks ‘Ahmads leven in Andalusië’. Opnieuw kan wie dat wil de originele tekst lezen in het Spaans door het bestand hieronder te openen.

Oma

Voor wie het in het Nederlands wil lezen volgt hier mijn vertaling:

Mijn grootouders van moederskant, Manuel en Ramona, waren neef en nicht , een typisch Moors gebruik, want ik weet bijna zeker dat mijn grootouders van oorsprong Moors zijn. Ze werden geboren in de stad Paradas, maar na hun trouwen verhuisden ze naar Arahal, waar ze tot hun dood woonden.

In mijn vorige artikel had ik het over een ‘albarrana-toren’. Deze torens waren niet Arabisch of Castiliaans, niet islamitisch, christelijk of joods. Het was gewoon een toren, die gebouwd was door de mensen die woonden in een gebied genaamd ‘Banda Morisca’, een gebied dat lag tussen het christelijke koninkrijk Sevilla en de Nasrid Koninkrijk Granada. De torens waren bolwerken om de ruimte te bewaken. Ze waren ver van elkaar verwijderd en dienden om te waarschuwen bij aanvallen of agressie. Dat gebeurde door middel van lichtsignalen met spiegels overdag en door middel van vuur ’s nachts.

Sevilla werd veroverd door koning Ferdinand III van Castilië in 1248 en de dynastie van de Nasriden van Granada werd veroverd door de katholieke vorsten in 1492. Met andere woorden, 244 jaar lang heeft dit grensgebied tussen het katholieke en islamitische koninkrijk bestaan. Gedurende die bijna twee en een halve eeuw was er een commerciële, familiale en intellectuele uitwisseling tussen deze koninkrijken. Soms intensief en dan weer minder intensief, als er grensoorlogsconflicten waren. Die waren er niet altijd, maar alleen wanneer er een militaire veldtocht werd georganiseerd. Deze militaire veldtochten werden soms georganiseerd door troepen van het dynastie van de Nasriden van Granada en soms door troepen van het christelijke koninkrijk van Sevilla.

Er werden in dit grensgebied en in die periode veel steden gebouwd en de inwoners daarvan konden moslim, katholiek of joods zijn. Deze diversiteit binnen de bevolking was in die tijd gebruikelijk, zowel in die steden als in Sevilla. Conflicten en oorlogen ontstonden in die tijd niet wegens religieuze motieven, maar men streed om territorium of macht.

De stad waar ik ben geboren heet Arahal, wat in het Arabisch ‘de wandelaar’ of ‘degene die loopt’ betekent. De stad die erna komt heet Paradas. In het begin waren het niet meer dan ruimtes, die waren werden gebruikt als rustpunt en voor het uitwisselen van vee, aangezien op die plaatsen verschillende wegen of voetpaden elkaar kruisten. Beetje bij beetje werden het stedelijke centra, waarin markten, huizen, kerken, moskeeën of synagogen werden gebouwd, aangezien de bevolking in die tijd niet homogeen was. Naarmate de Castiliaanse verovering vorderde en de macht van de katholieke kerk groter werd, gaven veel islamitische en joodse gezinnen er de voorkeur aan zich tot het katholieke geloof te bekeren, omdat dit de beste manier was om hun gezinnen te beschermen en hun bezittingen te behouden. Het is gemakkelijk om in naam van religie te veranderen, maar dat betekent niet dat men zijn overtuigingen, riten en gebruiken daarmee ook direct verandert. Hetzelfde geldt voor de benaming van beroepen en plaatsen. Dat is de reden waarom talloze woorden en namen van beroepen, infrastructuren of plaatsen, die oorspronkelijk uit het Arabisch komen, bleven bestaan. In de jaren die erop volgden heeft de linguïstische druk van de nieuwe macht veel woorden vervormd of men nam de woorden over.

Terugkomend op mijn familie kan ik zeggen dat veel woorden en gebruiken al die jaren bewaard zijn gebleven. En een van die gebruiken is de manier van wassen die ik leerde van mijn grootouders en mijn ouders vanaf dat ik klein was. Nu ik ouder ben en gewend ben mij ritueel te wassen voor het islamitische gebed, merk ik dat dit wassen op dezelfde manier gebeurt als mijn ouders en grootouders het mij uitlegden. Mijn grootmoeder, aan wie ik heel mooie herinneringen heb, drukte haar gevoelens en emoties uit via de flamenco. De flamenco is het resultaat van een ontwikkeling in de Andalusische muziek, die is aangepast aan de nieuwe sociale en historische omstandigheden. Veel van de gebruikte woorden in de flamenco moesten overgeërfde diepe spirituele gevoelens verbergen. Zoals het woord Olé, dat is afgeleid van het woord Allah. In het Andalusisch wordt evenals in de Turkse taal de ‘a’ meestal gewijzigd in ‘e’.

Deze ruimte, bekend als ‘la Banda Morisca’, werd niet opnieuw bevolkt door Castilianen, zoals dat wordt voorgesteld door de schoolboeken. Het waren dezelfde inwoners, die er zijn blijven wonen en die zich geleidelijk tot het katholicisme bekeerden. Daarom is daar gedurende alle opeenvolgende eeuwen een manier van spreken en zich uiten gebleven, die heel anders is dan het Castiliaans. Verder wordt daar en een heel bijzondere manier van het beoefenen van religieuze riten gehandhaafd, zoals bijvoorbeeld de Semana Santa. De nieuwe bekeerlingen tot het katholicisme moesten de riten en vieringen daarvan op een overdreven manier tot uitdrukking brengen. Dit om te laten zien dat ze net zo katholiek waren als de zogenaamde ‘oude christenen’, een verwijzing naar de Castiliaanse krijgsadel die opkwam als de nieuwe politieke macht.

De religieuze conflicten waarover de geschiedenis ons vertelt, begonnen pas na de oprichting van de ‘Spaanse inquisitie’, in het leven geroepen door de katholieke vorsten om de katholieke orthodoxie in hun koninkrijken te behouden. Op 1 november 1478 vaardigde paus Sixtus IV de ‘bula Exigit sinceras devotionis affectus’ uit, waarmee de inquisitie werd opgericht voor het hof van Castilië. Hierin werd vastgelegd dat de benoeming van de inquisiteurs onder exclusieve bevoegdheid van de monarchen viel.

Met het instellen van deze inquisitie en nadat de laatste moslimmacht op het Iberisch schiereiland, de dynastie van de Nasriden te Granada, was verslagen begonnen de gedwongen bekeringen van moslims en joden tot het katholicisme. Velen vonden het niet gemakkelijk om van de ene op de andere dag hun overtuigingen, riten en gebruiken te veranderen. Daarom ging de inquisitie ertoe over degenen die niet konden vluchten te vervolgen, te verbannen, te onteigeningen en tot slaaf te maken. Degenen die in voorgaande eeuwen uit eigen vrije wil al bekeerd waren, hadden wel de tijd om zich aan te passen door nieuwe sociale en familiebanden te vormen. Daaronder bevond zich met zekerheid mijn uitgebreide familie van moeders kant. Zij stonden bekend onder de bijnaam ‘de motas’ (verwijzend naar een versiering die zij droegen in hun sombrero). Sommigen ervan woonden in de stad Paradas en anderen in Arahal.

(geschreven door Ahmad Gamboa Vera)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *