De ‘run’ op merken

Merkkleding, merktassen, merkzonnebrillen, merkschoenen, merkjassen, enz.

Vandaag appte mijn jongste dochter mij of ik met haar mee wil naar een man in Den Haag die een perfecte imitatie verkoopt van een zeer duur merk zonnebril. Ze kent de man niet, maar heeft met hem afgesproken ergens in het centrum van Den Haag. Of ik met haar mee wil rijden. Natuurlijk, want ik vind het altijd gezellig mijn lieve dochter te zien.

De bril is bedoeld voor haar 15-jarige zoon, die ook al loopt met merktruien en merkbroeken en schoenen (maar dan wel de echte). Al mijn kinderen houden wel van een duur merkje voor een tas, horloge, etc. Het zal iets zijn van deze tijd.

Ze zijn geen van vieren opgegroeid met merkkleding en spullen. Al was dit zelfs tijdens hun jeugd al een enigszins aan het opkomen. In de jonge jaren van mijn oudste dochter was het merk LA Gear erg in de mode voor schoenen en ook waren er toen al merkbroeken. Ik kleedde haar leuk door kleding in bijpassend kleuren bij elkaar te zoeken en kreeg vaak complimenten van andere moeders hoe leuk zij eruit zag. Maar de klasgenootjes waren minder complimenteus. Ze vroegen haar een keer welk merk broek zij droeg. Mijn dochter was zich van geen kwaad bewust en ging serieus kijken naar de binnenkant van haar spijkerbroekje om zien of er een merk in stond. Daarmee had ze de spottende lachers van de wrede kinderen op haar hand.

Ik heb er nooit last van gehad dat mijn kinderen zeurden om merkkleding. Het beste qua merken dat de jongens overkwam was dat ze ieder op zekere leeftijd regelmatig een paar Nike schoenen kregen. Daarop liepen ze dan tot ze eruit gegroeid waren. Mijn jongste zoon was tot voorbij zijn puberleeftijd heel zuinig op zijn schoenen. Hij maakte de witte randen steeds schoon met een doekje. Mijn dochters kregen een leren jas en dat was al heel wat.

Maar nu zijn mijn kinderen alle vier in de positie dat ze merkkleding en spullen kunnen betalen en dat doen ze dan ook, de één in ruimere mate dan de ander, zowel voor henzelf als voor hun kinderen. Zij doen dat van hun eerlijk verdiende geld en ik gun het ze van harte, want ik merk ook dat ze nog steeds niet verwend zijn en zelfs de kleinste dingen kunnen waarderen. Datzelfde geldt voor mijn kleinkinderen.

Laatst was mijn op één na oudste kleinzoon bij mij met zijn vriendinnetje. Ik vond dat zij er leuk uitzag. Ze had ook een mooie tas, die haar outfit behoorlijk oppimpte. Ik ging met de app ‘lens’ kijken wat dit dit voor een tas was (ik zoek namelijk zelf toevallig een nieuw klein tasje, omdat mijn oude nepleren tasje versleten is). Ik zag dat het een Ballenciaga tasje was, dat zij droeg. Een tas van om en nabij de 2000 euro!

Als ik het met alle geweld zou willen zou ik zo een tas kunnen betalen in de omstandigheden waarin ik nu verkeer, maar wil ik dat ook? Nee. Ik zoek een crossover tasje, ditmaal van echt leer, dat handig is in het gebruik en er o.k. uitziet. En dat heb ik gevonden, van 70 euro afgeprijsd nu te koop voor 35 euro. Geen idee waarom het tasje is afgeprijsd. Waarschijnlijk omdat er helemaal geen merk op staat. Geen enkel embleempje. Dat vind ik juist heel ‘cool’, net als auto’s waarop geen merk te zien is.

Waarom zou ik reclame willen maken voor bedrijven die al stinkend rijk zijn door reclame die influencers en andere fluistercampagnes verspreiden.

Middelste kleinzoon kwam hondje brengen

Omdat zijn moeder vijf dagen naar Parijs is, om te vieren dat ze nu een jaar gehuwd is met haar grote liefde, kwam haar zoon (net 18 jaar geworden) samen met zijn vreindin hun hondje bij me brengen. Hij kan er ook voor zorgen in het huis van zijn ouders, maar het is voor hem aantrekkelijker om bij zijn vriendin te logeren, waar het eten voor hen wordt opgediend. Dat is begrijpelijk ?.

Ze bleven gezellig met ons babbelen in de tuin en toen ze vertrokken vroeg ik of ik een foto mocht maken van hen bij en in de auto van zijn moeder, waarin hij nu rijden mag zonder volwassene als medepassagier.

Ik vind het grappig om te zien hoe hij in de afgelopen jaren veranderde, zowel van uiterlijk als van vervoermiddel.

mei 2018
dec 2021
juni 2023

Levensstandaard

De levensstandaard voor een flink aantal Nederlanders is hoog, als ik deze vergelijk met hoe het was in de 70er jaren. En de verschillen tussen heel arm en heel rijk zijn groter dan ooit.

In de 70er jaren was het in de kringen waarin ik verkeerde normaal om heel eenvoudig te leven. In het kraakpand waarin ik lange tijd woonde gold het als burgerlijk om bijvoorbeeld op stoelen te zitten. En de bedden waren niet meer dan houten bakken op de vloer. Niemand vond het erg om in de winter te douchen met een open raam, omdat het geisertje op butagas werkte. Misschien is dat wat extreem. Ik heb ook gewoond in een studentenflat met gedeelde keuken en douche maar met een eigen wasbak, wat voor mij heel luxe aanvoelde. Als we verhuisden deden we dat met een grote bakfiets die je kon huren en dat was geen elektrische. Sommigen hadden een auto, maar in de regel waren dat onooglijke oude barrels. Qua kleding was het normaal om in oud uitziende vodden te lopen. Dat was zelfs hip. Een spijkerbroek liet je er oud uitzien door ermee in zee te lopen en aan je lichaam te laten opdrogen. Het was een taboe om over geld te praten of over rijk worden. De arbeider werd in die tijd verheerlijkt en je moest er ‘solidair’ mee zijn. Het waren meestal juist niet de studenten van ‘arme’ komaf die zich zo gedroegen. Al was er ook een andere groep kinderen al dan niet van rijkelui, die liep met blazers en grijze broeken en lid was van een corps, de ‘corpsballen’. Dat zijn ook veelal degenen die later de goede banen kregen. Dat was voorbestemd.

Ik voelde me erg thuis in de tijd van de 70er jaren. Het was voor mij niet moeilijk om me te gedragen als iemand die niets gaf om geld. Ik wás echt zo iemand. Dat geldt niet voor al mijn toenmalige huis- en studiegenoten. Zij vonden mij een vreemde eend in de bijt. Ik wilde bijvoorbeeld wél op een stoel zitten, al was die tweedehands, en niet op een matras op de grond. Dat vonden zij ‘burgerlijk’. Ik nam het ‘solidair zijn met de arbeider’ heel letterlijk en besteedde consequent acht uur per dag aan mijn studie (omdat ik vond dat ik dat aan de maatschappij verplicht was), waardoor ik veel sneller afstudeerde dan de gemiddelde student in die tijd. Ik gaf echt niets om materie of goederen en dat vonden mijn leeftijdgenoten ook raar. Men zei me weleens: ‘Dat gaat vast nog veranderen als je ouder bent en bijvoorbeeld kinderen krijgt’. Maar nee, dat is nooit gebeurd. Ik trouwde drie keer met mannen met weinig geld. Mijn eerste man was zelfs analfabeet en werkte als sorteerder van kleding. Ik heb ervoor gezorgd dat hij werk kreeg als schilder en daarin heeft hij zich kunnen bewijzen als een goed vakman. Hij verdiende meer dan ik wist. Ik kreeg van hem 60 gulden per week en daarvan pikte hij ook nog stiekem geld gedurende de week. Ik was zo naïef dat ik nooit vroeg naar het hoe en wat van zijn inkomsten. Ik werkte er zelf af en toe wat bij in de meest lullige baantjes onder mijn niveau binnen de schooltijden. Zo had ik net genoeg om te overleven.

En nu heb ik dus voldoende geld, samen met mijn lief, om een goed leven te hebben. Ik geniet daarvan en permitteer me veel meer dan toen mijn kinderen nog onder mijn zorg vielen. Zij kwamen voor mij op de eerste plaats qua uitgaven, maar alsnog was dat toen op een bescheiden niveau. Zij hadden geen kamer met eigen tv en pc en ook hadden ze maar één paar goede schoenen. Ze liepen niet over van de spulletjes, maar ik zag altijd dat ze blij waren met wat ze kregen. Ze vergeleken zich niet met andere kinderen.

Nu zie ik dat mijn kinderen leven op een veel hoger materieel niveau dan ik. Het doet mij goed om dat te zien en ook hoe zij daarvan genieten. Maar daarnaast zie ik ook dat zij er heel hard voor moeten werken. Dat heb ik minder gekend in mijn leven. Ik heb gewerkt, maar alleen als het nodig was. Ik werkte om te leven. De laatste 11 jaren voor mijn pensioen was dat in een baan die ook naar mijn hart was. Zo heb ik mijn niet al te indrukwekkende carrière alsnog kunnen beëindigen met gebruikmaking van mijn kennis en levenservaring. Een groot deel van mijn leven heb ik mijn tijd zelf kunnen indelen en ik kon veel thuis zijn voor mijn kinderen.

Toen ik sprak met mijn twee schoolvrienden, P en P, die beiden enorme carrières achter de rug hebben en daar een heel goed pensioen aan hebben overgehouden, zei één van hen dat hij niet met vreugde terugkijkt op zijn werkzame leven. Hij ging elke dag met tegenzin naar zijn werk. Dat lijkt me niet fijn. Ik denk dat geen geld opweegt tegen de vrijheid die je kan ervaren als je je eigen tijd mag indelen en dat niet elke dag uitgestippeld is en op de voorgaande dag lijkt.

Ik had een veelbewogen leven met veel ellende maar ook mooie ervaringen. Ik ben tevreden over mijn werkzame leven dat niet enorm groots te noemen is. Elk werk, hoe ‘minderwaardig’ ook, deed ik met 100% inzet.

Ik ben altijd graag baas geweest over mijn tijd. ‘Time is money’, zegt men. Dan zeg ik op mijn beurt: geef mij de tijd en pak jij het geld maar. De consequentie is dan dat je het doet met minder geld. Maar rijk is niet degene die veel heeft en blijft streven naar meer maar degene die tevreden is met wat hij heeft. Dat ben ik ?.

Wat heb ik met schoenen?

Nou, eigenlijk niks, zoals ik ook niks heb met andere spullen. Zolang ik niet loop met gaten in mijn kleding, mijn spullen nog heel zijn en ik elke dag te eten heb ben ik een tevreden mens.

Ik voel nu een behoefte om voor de lezer één en ander te verduidelijken over mijn ‘schoenverleden’.

Mijn relatie tot schoenen is al vroeg in mijn leven verstoord. Vanaf het moment dat mijn stiefvader in ons leven kwam (ik was toen 3 jaar) was hij degene die met mijn broer en mij naar de winkel ging voor schoenen. Het was afgelopen met leuke kinderschoentjes voor meisjes met bandjes. Hij kocht voor mijn broer en mij dezelfde veterschoenen. Het waren Robinson jongensschoenen. Ik durfde niet te protesteren. De lompe bruine schoenen met spekzolen werden ons aangepast en snel afgerekend. Wij hadden niets te vertellen over de keuze ervan. Als ik zei dat ik ze zwaar vond aan mijn voeten en dat ze eigenlijk voor jongens waren, dan kreeg ik te horen dat dat goed was voor mijn voeten.

Als puber heb ik me afgezet tegen die jongensschoenen uit mijn kindertijd en ben ik belachelijk hoge hakken gaan dragen met plateauzolen. Niet goed voor de voeten. Het op spitzen staan in de balletschool was evenmin goed. Toch had ik daar lange tijd van mijn leven geen last van.

Tijdens mijn eerste huwelijk had ik geen geld om uit te geven aan kleding of schoeisel voor mezelf (hoe dramatisch dat misschien ook klinkt). Ik kan me nu niet meer voorstellen dat ik het toen heel normaal vond dat ik zomer en winter liep op open sandalen met een sleehak van de markt, terwijl mijn (drugs gebruikende) echtgenoot met kleding liep van ‘House of England’. Ik stond er werkelijk niet bij stil dat dit complete waanzin was. Ik liep zelfs met tweedehands kleding van een buurvrouw, die me een paar maten te ruim zat. Mijn voeten hadden zoveel eelt, dat mijn hielen en tenen leken op een uitgedroogd landschap met scheuren. Ik had niet in de gaten dat dit niet klopte, maar was alleen bezig te overleven en mijn kinderen tenminste eten voor te zetten. Af en toe kregen ze wat kleding, gekocht bij Zeeman of Wibra. Shabnam, de generaalsdochter, vroeg zich nooit af of het wel klopte dat er nooit geld was. Ze leerde leven van weinig geld en wist er alsnog iets van te maken. Die gewoonte om zuinig te leven is nooit helemaal weggegaan.

Vanaf ongeveer mijn 50e had ik ineens een zware vorm van hallux valgus. Van de ene dag op de andere had ik een helse pijn in mijn voeten. Ik kon nauwelijks lopen op de sandalen die ik toen aan had. Dit overkwam me plotseling op een vakantie in Malgrat de Mar met mijn tweede echtgenoot en het gezin van mijn oudste dochter. Ik zocht wanhopig op een markt naar een schoen die verlichting kon geven bij het lopen. Ik weet nog dat mijn toenmalige schoonzoon me uitlachte. Hij had, denk ik, geen idee hoe een pijn in mijn voeten ik op dat moment had.

De jaren daarop ging ik elk jaar langs bij een podoloog die me steunzolen verschafte. Ik kon al die jaren voor schoenen alleen terecht in speciale schoenenwinkels voor mensen met moeilijke voeten.

Tot ik, een jaar of zes geleden, geopereerd werd aan de ergste hallux valgus-voet met jubelteen. Enkele jaren later aan de andere voet. Sindsdien loop ik op wolken op sportschoenen met een brede leest.

Het is moeilijk uit te leggen aan mensen hoe een opluchting het is als je van altijd pijn na een uurtje lopen ineens gewoon goed kan lopen zonder pijn. En daarnaast ook: hoe een opluchting het is dat je in de winkel altijd voldoende geld hebt om af te rekenen. Dat je portemonnee niet ineens leger blijkt te zijn dan je dacht omdat je echtgenoot er geld uit heeft gehaald voor de koffieshop, zodat je moet kiezen of je de kaas of het fruit zal terugleggen. En dat ik, wanneer ik iets nodig heb, het me kan permitteren. Ik heb dat lang niet gekund buiten mijn schuld. Wat ik daaraan over heb gehouden is dat ik zeer economisch omga met mijn geld, spullen en voedsel. En dat ik besef dat een overvloed aan middelen niet vanzelfsprekend is. Voor mij is het alleen belangrijk voldoende te hebben. Meer hoef ik niet.

Mijn kinderen hebben het nu allemaal heel goed door het harde werken dat ze doen en de kwaliteiten die ze hebben. Maar nog steeds zie ik dat ze volop kunnen genieten van wat ze hebben en meemaken. Mijn oudste dochter, die het bijzonder goed heeft, is nog steeds iemand die geen eten zal weggooien. Ik zie dat mijn kinderen hun kinderen veel meer verwennen met materiële zaken dan ik hun ooit heb kunnen verwennen. Maar alsnog nemen mijn kinderen mij dat niet kwalijk en zeggen zij dat ze een fijne jeugd hebben gehad. Ze beseffen heel goed wat de waarde is van alles door wat ze hebben meegemaakt, evenals ik.

Opa’s en oma’s liefde voor kleinkinderen

Wat ik veel zie is dat opa’s en oma’s nog gekker lijken zijn op hun kleinkinderen dan dat ze ooit waren op hun eigen kinderen. Trots laten ze aan ieder die maar kijken wil foto’s zien van hun tweede generatie nageslacht.

Mijn moeder was daarvan een voorbeeld. Haar hele woonkamer stond vol met ingelijste foto’s van haar kleinkinderen (mijn kinderen, want mijn broer had geen kinderen). Ook van mijn broer was er een foto, maar mijn hoofd ontbrak in de galerij. Daardoor wist ik wat mijn plaats in haar hart was. Ik heb in haar huis boven, in de kamer waar mijn broer sliep als hij bij hun logeerde, een verdwaalde foto gevonden van hem met mij samen. Het was één van de weinige foto’s die mijn stiefvader niet in de kliko gooide na mijn moeders overlijden (waarschijnlijk vergeten, net als de films uit mijn jeugd, die ik vond op CD in een kast).

Ik tekende de foto na

Toen mijn moeder terminaal was lag ze in haar slaapkamer. Op de vensterbank waarop zij uitkeek stonden allemaal ingelijste foto’s van haar kleinkinderen. Zij waren voor haar heel belangrijk, ook al zag zij hun niet veel.

Ik houd ook van mijn kleinkinderen. Maar niet met zoveel verering als ik dat zie bij veel andere opa’s en oma’s. Ik was heel erg betrokken bij mijn eigen kinderen toen ze opgroeiden en ik de zorg voor hun had en nu nog voel ik het meeste voor mijn eigen kinderen. Van de kleinkinderen houd ik ook, omdat het kinderen zijn van mijn kinderen. Twee van hen zijn inmiddels mannen en één bijna een man. Zij herinneren zich nog veel van wat ik met ze deed en tegen ze zei op de momenten dat ik op ze paste toen ze klein waren. Ik vind het heel leuk om dat terug te horen. Kennelijk speelt een oma ook een rol in het leven van kinderen en hebben opa’s en oma’s ook een bescheiden invloed op de opvoeding. Maar de dagelijkse zorg voor de kleinkinderen ligt bij mijn kinderen en zij zorgen voor hun kinderen met evenveel liefde en verantwoordelijkheidsgevoel als ik dat vroeger deed voor mijn kinderen. Ik heb daar alle vertrouwen in en wil me ook niet bemoeien met hoe zij zich aan hun taak kwijten. Ik denk zelfs vaak dat zij betere ouders zijn dan ik was.

Ik heb bewondering voor opa’s en oma’s die niets liever doen dan een paar dagen per week of zelfs meer op hun nog kleine kleinkinderen passen. Ik merk dat ik daar de energie niet meer voor heb, hoe leuk ik het ook vind om ze te zien in hun eigen omgeving en in mijn huis of dat van hun tantes. En ik houd zeker wel van mijn kleinkinderen, maar ze op een voetstuk plaatsen doe ik niet. Het zijn kinderen en alle kinderen zijn nog onschuldig en vertederend. Het is ook leuk om de te zien hoe zij in de wereld staan. Maar dat geldt wat mij betreft voor alle kinderen. Alles wat jong is, mens of dier, roept gevoelens op bij een volwassene om te willen beschermen en verzorgen. Datzelfde gevoel van vertedering heb ik ook voor ouderen.

En nu ben ik zelf zo een hulpeloze oudere. Ik hoop dat het niet te lang gaat duren met die knie?. Ik doe liever wat voor een ander dan dat ik een ander vraag wat voor mij te doen.

Trots op kinderen

Helaas kan ik nog niet wandelen, maar Ahmad maakte met mijn camera een foto van moeder zwaan, die nog steeds op haar 4 eieren zit. Het lijkt erop dat de geboorte nabij is, want vader zwaan stond midden op het pad te sissen naar voorbijgangers. Hij houdt de boel nu goed in de gaten.

De filmpjes van het verjaardagsfeest bij mijn eerstgeborene zijn af en ik ben er zelf heel trots op hoe ik het feest en de sfeer ervan heb weergegeven. Ik geniet nog steeds na van de warme omgeving waarin we verkeerden.

Mijn kinderen en ik hebben veel meegemaakt. Ze zijn nooit verwend qua spullen of vakanties. Ze groeiden op in een weliswaar groene maar simpele buurt met sociale woningen, een buurt die steeds meer ging bestaan uit migrantengezinnen. Sommige kinderen in deze buurt hebben het niet gered om mee te komen in de race die onze samenleving nu kenmerkt. Ik heb lange tijd gedacht dat het ook niet opschoot met mijn kinderen. Zij hielden geen van allen van school en leren. Ik zat ze wat dat betreft nooit achter hun broek. Voor mij was belangrijk dat zij zich goed gedroegen tegenover hun medemensen en niemand anders pijn deden. Dat ze niet logen. Ik heb veel met ze gepraat en uitgelegd en meende dan vaak dat wat ik zei niet bij ze binnenkwam. Er waren tijden dat ze helemaal niet naar me leken te luisteren en verzwegen waar ze mee bezig waren. Ik was geen moeder die kon straffen. Als een kind sorry zei was dat voor mij vaak genoeg. En ook zonder sorry vergaf ik ze veel. Ik hield gewoon van ze zoals ze waren met ieder hun heel eigen persoonlijkheid. Vaak vergat ik ook werkelijk wat ze hadden uitgevreten. Ik heb ze altijd willen bemoedigen en laten worden wie ze waren. Soms hield ik mijn hart vast wat er van ze zou worden.

Er is een tweedeling in deze maatschappij. Je hebt de ‘happy few’ die hun schaapjes op het droge hebben en zich geen zorgen hoeven te maken over rekeningen. Zij zijn succesvol in het werk dat ze doen en verdienen daarmee een goed salaris of hebben een eigen succesvol bedrijf. En je hebt de mensen die hard werken in minder betaalde banen en zich wel zorgen maken over de rekeningen die ze moeten betalen, die voor hen steeds onbetaalbaarder worden. En je hebt de mensen die helemaal niet betaald werken om wat voor reden dan ook. Omdat ze het niet kunnen vanwege lichamelijke of psychische redenen of met een andere motivatie. Soms lijkt het leven van een uitkering met alle subsidies die je dan krijgt gunstiger te zijn dan werken voor een iets hoger inkomen maar dan zonder die subsidies waardoor je uiteindelijk in een minder gunstige materiële positie verkeert.

Ik ben er trots op dat mijn kinderen, ondanks dat ze opgegroeid zijn in een buurt die ze nu ‘achterstandswijk’ noemen, nu behoren tot het segment dat ‘de happy few’ wordt genoemd. De posities die ze hebben en het werk dat ze doen is niet vanwege het profijt van een studie maar vanwege de verdienste van hun persoonlijkheden en intelligentie, die gelukkig niet alleen bepaald wordt door het aantal feiten dat je in je hoofd hebt zitten. Het zijn hun liefdevolle en openhartige karakters waar ik trots op ben. Kennelijk werkt een mooi karakter ook zijn vruchten af in de maatschappij.

Ik had zelf niet kunnen bedenken dat het zo zou gaan. En dat ik mag zien als moeder dat ze nu ook nog zo hecht zijn met elkaar geeft mij een enorme rust.

Er is naast de drie kinderen die redelijk in mijn buurt wonen ook nog ‘het buitenbeentje’. Hij heeft helaas geen contact met zijn broer en zussen maar wel met mij. Over hem hoef ik me ook geen zorgen te maken. Hij is een begenadigd timmerman en leeft rustig en afgelegen op een plek die bij hem past.

Ik weet dat mijn leven eindig is zoals dat van iedereen en dat de dood steeds dichterbij komt. Maar de tijd is voorbij dat ik dacht dat ik nog onmisbaar was wat betreft de zorg voor mijn kinderen. Ze hebben goede partners, hun kinderen en elkaar. Ik voel me gezegend dat ik dat mag meemaken. Alhamdulillah.

Elke wandeling is anders

Ook al loop je hetzelfde rondje, het zal nooit hetzelfde zijn. Ander weer, ander licht en je ziet telkens andere dingen op andere plaatsen. Daarom gaat het niet vervelen. Je hebt geen excuus nodig zoals je hondje te moeten uitlaten. Je kunt jezelf uitlaten en dat is even leuk. Of het nu in de stad is, in je buurt of in de natuur, wandelen geeft lucht en verfrist de geest, vind ik. Sinds ik aan beide voeten geopereerd ben en geen last meer heb van Halux Valgus, kan ik zonder pijn van wandelingen genieten. Wat een opluchting.

Ik ben opgegroeid met wandelen. Mijn ouders maakten elke zondag een fikse wandeling in de bossen. Of mijn broer en ik nu zin hadden of niet, we moesten mee. ‘Kom kinderen, mee wandelen! Als we weer thuis zijn zal de thee lekkerder smaken,’ zei mijn moeder dan opgewekt. Ook de vakanties die ze uitkozen bevonden zich in de regel in natuurgebieden, waar dan uiteraard veel gewandeld werd. Mijn ouders hadden voor een ieder echte bergschoenen aangeschaft met een enorm profiel in de zool. Ook al lagen wij liever op een luchtbed te dobberen in het water, we moesten mee, met proviand in rugzakjes. We zagen zo heel wat moois, al heb je als puber meer oog voor andere mooie dingen.

Later, in mijn studententijd putte ik veel troost uit wandelen langs de straten van Utrecht in mijn eentje. Als ik het even niet zag zitten, ging ik graag de straat op. Al wandelende kwam ik tot rust.

Ik woon hier nu al 30 jaar, maar ik heb weinig gewandeld in het gebied dat we nu van plan zijn vrijwel dagelijks te bewandelen. Toen ik nog hard liep, rende ik weleens langs de paden en vergat daarbij mijn vermoeidheid. Ik raakte al rennende in een toestand van euforie en ging zo ongemerkt over mijn grenzen heen met als resultaat last van mijn knieband .

Nu houden we het bij wandelen en om ons heen kijken en dat is ook heel leuk. Het fijne van de paden in het gebied is dat er geen losliggende stenen op liggen, zoals in Spanje. Je moet daar heel goed opletten waar je loopt en dat is hier minder het geval. Dat geeft gelegenheid om al wandelende goed om je heen te kijken.

We zijn vandaag om drie uur uitgenodigd voor het paasfeest, dus we hebben nog even tijd om thuis te chillen.

Herinneringen aan sheikh Nazim

Vandaag heb ik nog niet geschreven in mijn weblog. Ik heb me voorgenomen elke dag wat neer te schrijven, ook al weet ik niet wat. Dat is voor mij ´oefenen voor het schrijverschap´. Het spreekt me aan wat veel schrijvers zeggen: dat je niet moet wachten op inspiratie maar gewoon moet gaan zitten voor je pc of je papier. Dan kijken wat er komt. Gisteren was ik bijvoorbeeld helemaal niet van plan om alles te schrijven wat ik toen schreef. Ik had een vaag plan in mijn hoofd, maar altijd schrijf ik anders en meer dan ik van plan was. Laten we kijken wat er vandaag gebeurt.

Gisteren dacht ik aan sheikh Nazim en wat hij voor mij heeft betekend in de jaren dat ik hem mocht meemaken als murshid (leraar). Ik ben al moslim vanaf 1 april 1978, maar ik was daarin lange tijd heel eenzaam. Hoewel mijn toenmalige man in naam ook moslim was, zijn voorvader was zelfs een heilige van wie het graf nog altijd wordt bezocht door bedevaartgangers in Kabul, deed hij weinig aan zijn geloof. Ik verrichtte alle rituelen in mijn eentje, het bidden en het vasten. Ik kende verder niet één moslim. Mensen zagen mij ook niet voor een moslim aan. Mijn familie begreep er niets van dat ik gekozen had voor een in hun ogen zo achterlijk geloof. Ze wisten er weinig van en het hielp niet als ik erover vertelde en met hun deelde wat het geloof voor mij betekende.

Toen ik wegliep uit het huwelijk en terecht kwam in Den Haag in 1993 bleef ik consequent moslim. Ook in Den Haag vond ik aanvankelijk geen aansluiting bij geloofsgenoten. Dat gebeurde pas in 1994, toen ik mijn jongste zoontje liet besnijden. In het ziekenhuis ontmoette ik een echtpaar (die ook een zoontje lieten besnijden) met wie ik contact bleef houden. Zij brachten me in aanraking met het soefisme en met sheikh Nazim. In de jaarwisseling van 1995/1996 woonde ik een zikr-bijeenkomst bij in Ridderkerk en daar deed ik bayat (eed van trouw) in de Naqhsbandi Tariqat (Tariqat=weg). Iemand deed een dua (smeekbede) waarin ik mij zo herkende dat ik in tranen uitbarstte. Alles viel voor mij op zijn plek. De reden waarom ik psychologie studeerde, hoe ik mij het leed van iedereen om me heen aantrok alsof alles mij aanging en de reden waarom ik me bekeerde tot de islam na het lezen van de Koran. Ik had me voorheen totaal niet herkend in medemoslims, maar in die voor mij belangrijke nacht herkende ik me wel in het streven van de broeders en zusters van deze soefigemeenschap (de Naqhsbandi). Toen had ik nog niet eens sheikh Nazim zelf ontmoet. Ik heb hem kort daarna wel gezien in een droom, evenals grandscheikh (de leermeester van sheikh Nazim) Abdullah Dagistani.

Ik zag sheikh Nazim pas in levende lijve in Engeland en in Duitsland, tijdens de ramadan. Sheikh Nazim, die toen ongeveer 70 jaar was, kwam in tijdens elke ramadan naar Duitsland of Engeland om met ons te bidden en zijn sohbets (lezingen uit het hart) te geven. Zijn lezingen raakten me telkens weer. Ik leerde heel veel. Elke keer ging ik na een paar dagen naar huis met een ´opgeladen batterij´. De jaren erna reisde ik regelmatig naar Engeland en Duitsland. Mijn jongste kinderen gingen mee. Toen sheikh Nazim ouder werd en niet meer reisde ging ik naar Cyprus (waar de sheikh woonde in zijn dargah in Lefke) om van hem te blijven leren.

Het allerlaatst dat ik in Cyprus was en sheikh Nazim nog heb mogen ontmoeten was dat met Ahmad in 2008.

Gisteren had ik het erover met Ahmad. ´Ik denk dat sheikh Nazim als een vader is geweest voor mij, zoals ik die niet eerder had.´ Ik was niet een murid (leerling) die constant in de rij stond om zijn hand te kussen. Het paste voor mij niet om dat te doen, hoe de andere murids me ook verzekerden dat ik dat juist wel moest doen, omdat ik zo de ´zegen´ zou krijgen. Ik geloofde niet in die idolatrie. Ik had zoveel respect voor sheikh Nazim dat ik het eerder passend vond om voor hem een kleine buiging te maken en netjes hem ruimte te geven om zijn weg te vervolgen. Voor mij was het belangrijk om hem te observeren en naar hem te luisteren. Elke sohbet die hij gaf was naseeha (goede raad).

Ik ben heel blij dat ik sheikh Nazim heb mogen ontmoeten.

Herinnering aan onze eerste ontmoeting

Ons dorp is een nieuw beeld rijker ter voorbereiding op de processies van de Semana Santa die volgende week plaats vinden. Het beeld staat op het plein naast de grote kerk en kijkt uit op het bureau van de Gardia Civil die de katholieke kerk een warm hart toedraagt.  ´Deze processies zijn in essentie boeteprocessies. Er lopen steevast boetelingen in mee, die kleding dragen met puntvormige maskers, om de anonimiteit te waarborgen. Deze kostuums zijn later ook door de (overigens sterk anti-katholiekeAmerikaanse Ku Klux Klan gebruikt, waardoor het beeld van de Spaanse boeteling bij sommigen in het westen een negatieve connotatie heeft gekregen.´ (Zie deze wikipagina)
Ik vind deze beeldjes van de boetelingen, die je nu overal ziet opduiken dit jaar, wel schattig

Wij gaan de semana santa niet beleven dit jaar, omdat wij volgende week dinsdag naar Nederland vertrekken.

Vanmorgen waren we alvast een beetje aan het bedenken wat mee moet naar Nederland. We gingen weer lijstjes maken. ´Ik ga jou helpen met kleding uitzoeken om mee te nemen,´ zeg ik hem. Ik weet dat hij daar best onhandig in is.

Ineens herinnerde ik me hoe het was, nu bijna 15 jaar geleden, toen Ahmad in zijn eentje naar Nederland afreisde en ik hem ging afhalen van Schiphol. In mijn zenuwen vergiste ik me in de aankomsttijd, zodat ik er een uur te vroeg stond te wachten. En daar kwam hij dan eindelijk. Een kleine man met een snorretje en een pet op. Hij droeg een ouderwetse bruine koffer zonder wieltjes, waardoor hij oogde als een reiziger uit de jaren 30. Hij gaf me een tandeloze glimlach, die zo stralend en lief was dat ik die nooit meer vergeet. Hij had het boek dat hij geschreven had in zijn andere hand en toen hij op me toeliep drukte hij me als eerste dat boek in mijn hand. Alsof het een soort diploma was of een toegangskaart naar een leven met mij. Hij mompelde wat in het Andalusisch en, ondanks mijn elementaire kennis van de Spaanse taal die ik via onze emailwisseling de drie maanden ervoor had proberen te vergaren als voorbereiding op onze ontmoeting, verstond ik geen woord van wat hij zei. Maar op de terugweg (ik was gekomen met de trein) hadden we woordeloos contact. Thuis hadden mijn dochters mijn huis versierd met hartjes en ballonnen en de hele woonkamer zat vol met soefie-leerlingen met wie ik toen nog veel contact had. Er was een imam die ons trouwde voor de islam en daarna aten we met zijn allen het eten dat mijn dochter had gekookt. Ze had allerlei lekkernijen in huis gehaald en een mooie taart met glazuur van 2 witte duiven, die Ahmad en ik samen moesten aansnijden. Etc etc….

´Was de koffer zwaar?´ vraag ik hem nu. ´Ja, dat wel en er zaten geen wieltjes onder´, lacht hij. Hij woonde ervoor tijdelijk bij zijn neefje en zijn zus had kleding voor hem ingepakt. Een heel dikke pyjama, omdat het november was en hij naar het koude Nederland ging. De pyjama rook naar een heerlijk wasmiddel, maar hij heeft hem weinig gedragen. Zo koud was het nu ook weer niet. Verder had hij een grote witte badjas bij zich. Die heeft hij ook nooit gebruikt.

Praten met God

Toen ik klein was praatte ik met God als ik ergens mee zat. Ik begon dan altijd met de woorden: ´o God, nu bid ik u´. En dan stortte ik mijn hart uit. Dat deed ik altijd stilletjes als ik al in mijn bed lag. Ik praatte niet hardop. Ik had in die tijd wel geloof in God maar wist het nog niet te plaatsen in een religie. Dat gebeurde pas veel later.

Het praten met God gaf mij veel troost. Ik kon zo al mijn gedachten kwijt die ik niet met anderen kon delen, zelfs niet met mijn lieve broer. Wat dit betreft voelde ik me door niemand begrepen en al helemaal niet door mijn ouders, die atheïst waren. Op de katholieke school waarop ik als klein kind zat vond ik ook geen herkenning voor mijn geloofsbeleving. Integendeel, ik werd een keer voor de klas geroepen en moest toen aan de kinderen in de klas vertellen wat er met mij zou gebeuren, omdat ik niet katholiek was. Ik moest zeggen dat ik in de hel zou komen. Dat maakte eigenlijk niet eens zoveel indruk op mij. Erger vond ik het dat de nonnen deden of ik er niet was als ik met korte mouwen liep of als ik geen rokje over mijn lange broek droeg. Ik was heel bang voor de nonnen maar niet voor God zoals ik die zag met mijn kinderogen.

Mijn hele leven is mijn geloof mijn troost geweest en in plaats van met een psycholoog of psychiater te praten deelde ik in de meest benarde tijden van mijn leven mijn zielenroerselen liever met God.

En nu, terugkijkend, zie ik daar de logica van in. God geeft in de regel geen antwoord, maar luistert alleen maar. Hij vormt een spiegel waar je in kan kijken. En dat is naar mijn idee de enige hulp die een mens zich kan wensen van iets of iemand buiten hemzelf. Een goede psycholoog of therapeut komt niet met antwoorden maar helpt je om jezelf de goede vragen te stellen. De antwoorden vind je in jezelf. En die antwoorden kan je ook vinden als je met God praat.

In nood zoeken mensen naar hulp. Als je ziek bent, zoek je heling bij een arts en als je mentaal ergens mee zit kan je je wenden tot vrienden, tot een geestelijke of tot een psychisch hupverlener.

Wat mij daarbij tegenhoudt is dat je dan vaak naast je eigen geestelijke ballast ook die van de goedbedoelende hulpverlener over je heen krijgt. Ik heb ben zelf psycholoog en weet hoe beperkt de kennis is die deze studie oplevert. Daarom heb ik altijd de voorkeur gegeven aan Allah/God (zij het of Hij nou bestaat of een door de mens gefabriceerde Constructie zou zijn). Allah zwijgt en hoort mij aan en Allah is Perfect en heeft het beste met me voor. Ik kan Allah vertrouwen. In alle geloven wenden mensen zich tot God. Uiteindelijk zit alle wijsheid in jezelf. Zoals de profeet Mohamed al zei: ´Je kan Allah niet kennen, maar door jezelf te kennen kom je dichter bij Allah´ (in mijn woorden naverteld).

Tegenwoordig hebben veel mensen het geloof in God afgezworen. Daarmee is een vertrouwd houvast voor mensen verdwenen. Bij tegenslag of schokkende gebeurtenissen zoeken mensen toch naar een houvast. De vraag naar psychologische hulp in de vorm van therapieën of in de vorm van psychofarmaca is groot. Zo groot dat er wachtlijsten zijn in de geestelijke gezondheidszorg. Allerlei coaches bieden zich aan om dit gat te vullen. Het vak coach is niet beschermd door een vakvereniging. Iedereen kan zich coach noemen en daar goed aan verdienen.