Naamloze vrijwilliger

Vandaag wilde ik eigenlijk schrijven over het uitje met mijn vriend, maar nu komt er weer wat anders voor in de plaats.

Vanmorgen stond ik op met een onbestemd en wat boos gevoel. En dat heeft te maken met mijn serviele diensten voor de buurvrouw.

Ik doe alles voor haar met liefde en zonder enige behoefte aan erkenning of winst. Ik merk dat zij zich bij mij volkomen op haar gemak voelt. Ik mag alles van haar zien en zonder gêne een plasluier verschonen. Als zij aan het eten is of wil gaan eten, dan doet zij dat gerust in mijn bijzijn. Zij wordt daarin door mij ook aangemoedigd, want zij moet op tijd eten vanwege haar suikerziekte.

In de aanwezigheid van ander bezoek dat onaangekondigd binnenwaait tijdens haar etenstijden (bezoek van mensen die zij kennelijk meer als visite ziet) kan zij niet eten en dan laat zij tot haar eigen ergernis een kroketje staan en koud worden. Ze zet voor hen haar ritme van eten en drinken opzij en durft ook niet te zeggen dat het tijdstip van bezoek haar niet uitkomt. Als die visite haar zegt dat deze het nieuws wil kijken, dan laat zij dat ook gebeuren, terwijl ze zelf veel liever kijkt naar programma’s over planten en tuinieren. Maar dan durft ze dat niet te zeggen en klaagt ze daarover later tegen mij.

Ze vertelt me veel over zichzelf en ik kan merken dat zij ook geheel zichzelf is bij mij. Ze komt bij mij met haar verdriet, blijdschap en verhalen over wat haar overkomt en overkomen is. Ik weet ook dat zij mijn hulp en de tijd die ik haar geef in daad en gezelschap waardeert. Ze laat dat vaak merken.

Maar…..ze noemt me tot op heden niet bij mijn naam! Direct toen ik mijn naam zei in het begin van onze relatie (nu 5 jaar geleden), zei ze me dat ze mijn naam te moeilijk vond om te onthouden. Ik was voor haar ‘de buurvouw’. Op een dag zei ze: ‘Ik noem je K. (de naam van mijn oudste zoon, die vroeger bij haar kleinzoon in de klas zat), want die naam kan ik tenminste onthouden. Dat vond ik toen nog wel o.k. Maar als ik haar dan belde vond ik het onprettig om mezelf K. te noemen. Ik ben immers K. niet maar Shabnam. Toch liet ik tot op heden het probleem van de tenaamstelling door sudderen, eigenlijk alle jaren dat ik haar ken. Namen en identiteit zijn voor mij sowieso al een vaag begrip. Als ik haar nu bel zeg ik mijn naam niet eens, omdat ik weet dat zij aan mijn stem kan horen dat ik het ben. Ik weet ook dat zij mijn telefoonnummer bovenaan in een bloknootje heeft staan, als een soort alarmnummer. Ik heb geen idee welke naam ze daarbij gezet heeft. Misschien wel geen. Als ze het heeft over mij met andere mensen, wat best vaak gebeurt en ze schijnt dan met veel lof over me te praten, dan noemt ze me niet bij een naam, maar dan ben ik ‘de buurvrouw’ of misschien wel ‘een buurvrouw’.

En vanmorgen besefte ik ineens dat ik het zat ben om nog steeds geen naam te hebben. Ze kent van iedereen de naam uit haar hoofd. Alle verzorgenden die bij haar langskomen voor haar wonden kent ze bij naam en haar bovenbuurmeisjes met verschillende uitheemse namen kent ze ook bij naam, tot en met de data van hun verjaardagen. Hoe moeilijk kan het zijn om ook mijn naam uit haar hoofd te leren.

Gisteren nam ik een hoeslaken van haar mee naar mijn huis om dat te wassen voor haar (want het mag niet in de droger en zij heeft geen hangmogelijkheid voor zo een grote lap). Eigenlijk zou haar schoondochter het al meer dan een maand geleden doen, maar deze vertikt het tot op heden. Dus, sulletje dat ik ben, bood ik aan het voor haar te doen. Vandaag stond ik wat pissig het laken te strijken. Ik houd niet van strijken en strijk voor mezelf geen enkel laken, maar ik vind het zielig om deze moeilijk lopende en staande vrouw het laken zelf te laten strijken. Onder het strijken passeerden veel gedachten mijn hoofd.

Als je dingen belangeloos doet voor mensen en zij geen enkele angst hebben om je te verliezen, dan kan het voorkomen dat ze je als een vanzelfsprekendheid gaan beschouwen.

De zusters doen hun werk niet met plezier en de visite komt niet graag meer, als je je niet uitslooft door ze te verwennen met blikjes Fanta en stroopwafels (die ik voor haar insla). Je moet het ze volkomen naar de zin maken, ze laten plassen op je pas schoon gesopte WC en ze datgene laten kijken op de tv wat zij willen.

Ik daarentegen ben de naamloze hulpverlener die alles goed vind en van wie je zelfs de naam niet hoeft te onthouden. Ik maak kennelijk de indruk alles te accepteren en niets nodig te hebben. Nu neem ik me voor om als ik haar weer zie mijn naam voor haar op te schrijven in haar boekje en haar te vragen mijn naam te lezen en deze te onthouden. Dat is het enige dat ik van haar wil. Dat ze mijn naam leert en me noemt bij mijn naam.