Ik ben in de ogen van een jongere een oudje

Laatst stond ik te wachten bij de Action om naar binnen te mogen voor mijn 10 minuten winkeltijd. Er kwamen ook andere mensen aan de deur voor het ophalen van click en collect pakketten. De Action had voor de gelegenheid provisorisch een halve deur gemaakt (zoals je ook wel ziet in boerderijen). Dus het contact met de winkelmedewerkers verliep als het ware vanachter een soort balie, wat een gemoedelijke gezelligheid gaf.

Op een goed moment komt er een man en die vraagt of hij ook mondeling een afspraak kan maken voor een winkelbezoek. Nee, dat kan helaas niet. ‘En wat nou als ik geen internet heb?’ zegt de man verontwaardigd. Als vragend om bijval kijkt hij mij aan. ‘Misschien kan u het vragen aan iemand in uw omgeving, die wel internet heeft?’ probeer ik. Nee, dat wil de man niet. Hij heeft genoeg mensen om zich heen met internet, maar hij is een principiële tegenstander. ‘Er is zoveel fraude, veel te gevaarlijk’, vindt hij. En hij loopt hoofdschuddend weg.

Een jong meisje staat voor me. Ze zegt: ‘Het is nu eenmaal zo. Het hoort bij deze tijd. Ik had bijna de neiging om aan te bieden de man te helpen’. ‘Ja, ik kreeg ook die neiging,’ antwoord ik. ‘Dat vind ik nou zo goed van u’, zegt ze dan. ‘Dat u nog zo bent meegegaan met uw tijd en dat u dat gewoon nog kan.’

En dan besef ik dat ze me ziet als een stokoud mens. Ik voel me innerlijk ongeveer 35 jaar, maar vergeet nogal eens dat mijn kop mijn leeftijd verraadt, zeker in de ogen van jongeren, met wie ik soms op gelijke voet meen te babbelen. ‘Och ja,’ zeg ik achteloos. ‘Ik zit al op internet vanaf de begindagen ervan.’ ‘Mijn moeder is heel anders’, zegt het meisje dan. ‘Zij snapt er niks van dat ik de hele dag op mijn telefoon zit.’ Ik zeg maar niet dat ik daar ook geen voorstander van ben.