Ik ga vroeg naar de winkels. Op de fiets. Vlees kopen voor vandaag en nog wat boodschappen in andere winkels. Het is heerlijk rustig nog. Ik zie een klein hondje met een jasje aan dat me aankijkt met een vrij hulpeloze blik. Ik glimlach naar het hondje en daarna ook naar haar bazin, die ook glimlacht. Wat fijn toch, dat je soms woordeloos even een warm contact kan hebben met mens en dier, bedenk ik me.
Als ik na het bezoek aan de slager ben overgestoken naar de supermarkten, zie ik een zwerver op een bankje zitten. Hij heeft een grote tas bij zich en zit op een bankje van het zonnetje te genieten. Ik herinner me dat ik 5 euro in mijn zak heb zitten. Zal ik die aan hem geven, vraag ik me af. Mensen die niet vragen worden in de regel door mij niet overgeslagen. Ik kijk nog even om. Misschien vergis ik me. Is hij wel een zwerver of gewoon een armoedig uitziende man met een tas? Terwijl ik omkijk stap ik ook af van mijn fiets, omdat ik moet stoppen voor een hekje waar ik alleen lopend doorheen kan. En ineens lig ik languit op mijn linkerzij naast mijn fiets met mijn fiets op me. Een vrouw met een boodschappenkarretje ziet me liggen. ‘Dit zag ik niet aankomen,’ zeg ik tegen haar, terwijl ik overeind krabbel. Ik merk dat ik gelukkig niets gebroken heb, maar mijn linkerknie heb ik wel erg bezeerd door de klap en ook de duim van mijn rechterhand. ‘Ik zag het gebeuren,’ zegt de vrouw. ‘Je moet zo voorzichtig zijn. Ik zag je al rijdend van je fiets springen. Dat is gevaarlijk. Je moet altijd eerst remmen en dan afstappen. ‘U heeft gelijk,’ zeg ik. Ik bleef haken, terwijl ik afstapte, maar ik maakte ook de fout dat ik intussen aan het omkijken was.’ Ik vroeg me af of ik die man wat geld zou geven. Ik kijk naar de zwerver en zie dat hij met een niet nader te definiëren lach naar me kijkt. Misschien lacht hij me wel uit. Ik beef nog wat na.
‘Eerst maar even wat bijkomen van de schrik,’ zeg ik tegen de vrouw. En ik vervolg, lopend naast mijn fiets, de weg naar de supermarkt. Geconcentreerd doe ik mijn boodschappen. Ik weet dat mijn knie meer en meer pijn zal gaan doen, maar gelukkig heb ik niets gebroken.
Als ik thuiskom, zegt mijn liefste dat hij elke dag dat ik op de fiets ergens heen ga bang is dat ik val. Als ik maar even wat later thuiskom, zit hij hem te knijpen. ‘Voortaan ga je niet meer op de fiets ergens heen,’ zegt hij bazig voor zijn doen. Ik weet dat hij het goed bedoelt. ‘Voortaan maken we wekelijks een grote boodschappenlijst en dan doen we samen de boodschappen met de auto,’ zegt hij. Ik vind dat wel een goed idee. Dan gaan we met twee karren. Eén kar voor de buurvrouw met boodschappen die ik op haar verzoek contant betaal met haar centjes en één kar voor ons, die Ahmad duwt en afrekent met onze pinpas. Kleine boodschappen wil ik voortaan lopend doen. Misschien heeft de buurvrouw een boodschappenkarretje voor me. Maar toch zal ik af en toe nog wel eens de fiets moeten pakken. Ik moet gewoon beter uitkijken!