Na mijn val gisteren ben ik nog wat beurs, alsof ik een flink pak slaag heb gehad. De aanzet van mijn rechterduim is flink opgezwollen en gisteren bemoeilijkte dat het grijpen van dingen Gelukkig heb ik twee handen. De pijnplek bij mijn knie blijkt links onder de knieschijf te zitten. Er is vanbuiten niets aan te zien en een dikke knie is me bespaard gebleven. Ik liep gisteren nog met pijn, maar stug doorlopen en gewoon blijven fietsen op de hometrainer heeft de beurse plek soepel en warm gehouden. In mijn borst is waarschijnlijk ook een rib gekneusd en dat geeft nog het meeste ongemak. Niet aankomen dan maar.
Daarnaast ben ik nog steeds moe, ondanks nu elke nacht ruim acht uur slaap en af en toe ‘s middags nog een half uurtje slapen. Dat is voor mij, die ooit op vier uurtjes slaap per etmaal kon functioneren, niet normaal. ‘Waarom bel je de dokter niet om je bloed te laten onderzoeken?’ vraagt Ahmad. Ik vind dat een beetje gênant. Naar de dokter, omdat je moe bent. Stiekem ben ik ook een beetje bang. Stel dat ik een sluimerende ziekte heb. Daar wil ik toch niets mee. Het lijkt me helemaal niks om een reguliere bezoeker te worden van het ziekenhuis. Maar vandaag vat ik dan toch de moed om de dokter te bellen. ‘We zijn vandaag niet aanwezig,’ hoor ik. Hoezo dan? Het is toch dinsdag. O ja, het is koningsdag.
Ik zit de hele dag afwisselend in het zonnetje en in de schaduw op onze heerlijke loungebank te lezen, terwijl de altijd ijverige man naast me de houten tuinstoelen demonteert, schuurt en behandelt met teakbeschermer. Wat een man is dat toch. Nooit eerder had ik er zo één. Ik lees intussen boek na boek uit. Lale Gül, die ‘ik ga leven’ schreef en nu min of meer zit ondergedoken om agressieve radicalen te ontwijken. Daarna Frénk van der Linden met ‘En altijd maar verlangen’. Ik lees snel. De schrijfwijze van Frénk ontroert me enorm, juist omdat hij nergens sentimenteel wordt. Daarna Annie MG Schmid met ‘Wat ik nog weet’. Haar jonge jaren prachtig beschreven. Ik houd van waargebeurde verhalen. ‘Eigenlijk heeft iedereen wel een verhaal dat de moeite van het beschrijven waard is,’ zeg ik na het ontbijt tegen Ahmad. Hij beaamt dat. ‘Jij en ik hebben ook een heel verhaal als het om ons leven gaat’, zegt hij. ‘Ja, dat is waar, maar ik vind mijn verhaal niet leuk om te vertellen,’ reageer ik. Misschien later, als ik nog ouder ben en herinneringen aan vroeger nog levendiger worden. Als ik dat ooit ga doen, wil ik niet dat het een slachtofferverhaal wordt. Ik wil de feiten gewoon droog beschrijven, omdat dat het meest veelzeggend is. Een beetje zoals Frénk van der Linden. Ik zou willen dat hij meer boeken had geschreven.