Dat is in het algemeen zo, maar in mijn geval niet, raar genoeg. Al mijn hele leven zoek ik mensen die anders zijn dan ik. Toen ik klein was en mijn moeder zich nogal liet voorstaan op haar goede afkomst (wat dat ook moge zijn) had ik de neiging me daar tegen af te zetten en zocht ik juist die kinderen op als vriendjes en vriendinnetjes die arm waren en veel eenvoudiger wat betreft thuissituatie.
Ook tijdens mijn jonge jaren later zocht ik vaak mensen en situaties op die voor mij anders waren of nog onbekend. Soms zocht ik expres situaties op die ik eng vond om ervan te leren.
Verder was ik bang voor gehandicapten. Ik vond het verschrikkelijk om naar te kijken en zo onrechtvaardig. Al vanaf dat ik klein was had ik dat en natuurlijk werd juist overal mijn aandacht getrokken door die ene gehandicapte in de menigte of die ene man met maar één been op het strand, enzovoort. Na het zien van zoiets kon ik nachts niet slapen, zo akelig vond ik het. Daarom ging ik tijdens mijn studie juist werken als vrijwilliger in een vakantiekamp voor lichamelijk gehandicapten en later in een inrichting voor geestelijk gehandicapte kinderen. Dit om mijn angst te overwinnen.
Ik studeerde psychologie, maar toen ik net was afgestudeerd begon ik een relatie met een analfabeet uit het grensgebied van Pakistan/ Afghanistan. Met hem trouwde ik en kreeg ik vijf kinderen. Dat was nu niet direct een man van mijn soort. Ik sloeg alle waarschuwingen van omstanders in de wind, met alle consequenties vandien.
Ik werd moslim en was daar zelf heel blij mee. Wilde dit blijde nieuws delen met mijn ouders en hoopte dat zij net zo blij zouden zijn als ik, maar dat bleek niet zo te zijn. Hoewel beiden zijn opgegroeid in Indonesië en de islam dus heel goed hebben leren kennen en zij zelfs enkele gewoonten hadden overgenomen van moslims, zoals de lichamelijke hygiëne, waren zij absoluut niet blij. De islam associeerden zij met arme mensen die hooguit konden opklimmen tot het niveau van bediende. Wij in het verlichte westen wisten wel beter.
Ik was teleurgesteld en heb 30 jaar erna mijn mond verder gehouden over mijn geloof, omdat ik wist dat het voor Nederlanders onbegrijpelijk was dat een afgestudeerd academicus zich vrijwillig zou kunnen bekeren tot de islam (die ook in 1977 al als achterlijk werd gezien).
De laatste tijd kom ik met mijn geloof “uit de kast”, omdat ik na 34 jaar zelfstudie veel weet van islam en meen dat de afkeer van mensen tegen deze godsdienst voor een groot deel berust op onwetendheid. Ik wil graag een “brug” zijn, omdat ik Nederlander ben én moslim.
16 Jaar geleden (na 16 jaar eenzaamheid als Nederlandse moslim) heb ik een groep gevonden “van mijn soort”, de leerlingen (murids) van de Naqhsbandi Tariqat (een sufiweg). In hun midden word ik enthousiast opgenomen. Er zijn wekelijkse bijeenkomsten, waar ik naartoe kan als ik dat wil. Ook heb ik vier jaar geleden een man gevonden “van mijn soort”, al moest die helemaal uit Andalusië komen van het platteland van Arahal. Gek genoeg.
In plaats van in die voor mij veilige omgeving te blijven zoek ik weer mensen buiten mijn soort! Nu heb ik ervoor gekozen vrijwillig werk te doen voor een christelijke organisatie. Omdat ik vind dat we veel meer gemeen hebben dan verschillen. Maar zij vinden mij “van een andere soort” en dat laten ze me langzaamaan merken.
Waarom maak ik het mezelf zo moeilijk. Waarom blijf ik niet gewoon bij mijn soort. Waarom zoek ik steeds het vreemde op? Omdat ik blijf denken: “We hebben toch allemaal een hart? Daarin kunnen we elkaar toch vinden?”