Zo blij in het groene Vrederust

Zoals ik al vaker zei, zou ik nergens anders willen wonen dan waar ik nu woon. Het huis dat ik al een keer voor me zag toen ik nog niet eens wist wanneer en waar ik zou gaan wonen.
Dat was op een moment dat het voor mij heel spannend was in het opvanghuis voor vrouwen. De situatie was grimmig. Na een beginfase, waarin ik zo ongeveer op handen werd gedragen door de vrouwen, was ik na zes maanden van mijn voetstuk gedonderd, omdat ik op een nacht, toen er geen ‘leiding’ was en de vrouwen elkaar onderling te lijf gingen door elkaar onder andere met bekers op elkaars hoofd te timmeren, de politie had gebeld. Sindsdien was ik persona non grata bij deze penozewijven. Ik had vanaf dat moment een aantal vijanden en die wilden niets liever dan ervoor zorgen dat ik het huis uit geknikkerd werd. Je werd namelijk uit huis gezet als je lichamelijk geweld gebruikte en zij probeerden mij zover te krijgen dat ik met ze zou gaan vechten. Onder andere door me ’s nachts  op te wachten voor mijn kamerdeur wanneer ik naar de WC moest. Ik opende een keer mijn deur en stuitte direct op een lange negerin die mij haar kont liet zien. Toen ik mijn hoofd even uit de deur stak zag ik dat haar Nederlandse vriendin zich verdekt had opgesteld naast de deur. Ik trok haastig de deur weer dicht en deed hem op slot. Ik besloot verder voortaan op mijn kamer te plassen in een potje.
Op een dag zat een vrouw mij zo te sarren, terwijl ik met een doekje de tafels aan het lappen was in de eetzaal, dat ik met mijn doekje even naar haar uithaalde. Het was niet meer dan een schijnbeweging. Zo van: ‘en nu je mond houden!’ Op dat moment dacht deze Hindoestaanse zwangere muts dat ze me beet had. ‘Ik ga naar de leiding,’ zei ze met haar slome stem. ‘Ik ga zeggen dat jij lichamelijk geweld hebt gebruikt.’ ‘Doe je best.’ gromde ik. ‘Jij krijgt straks een moeilijke bevalling.’ Ik wilde eigenlijk niet zoiets gemeens zeggen, maar het schoot mijn mond uit.
Even later stond ik voor de deur van het kantoor van de directrice van het tehuis. Een dikke maatschappelijk werkster, een Surinaamse die helemaal aan de kant van de pestende Hindoestaan stond, bracht me erheen. ‘Het ziet er somber voor je uit,’ zei ze voldaan. ‘Jij wordt naar een ander opvanghuis gestuurd in een andere stad.’ Dat was de nachtmerrie van iedereen. Als je werd weggestuurd wegens wangedrag, dan betekende dit dat je weer helemaal opnieuw kon beginnen met wachten op een woning tussen andere aso’s.
Ik moet bekennen dat ik hem behoorlijk kneep toen ik daar stond te wachten. ‘Ik kan het wel schudden,’ dacht ik. Plotseling kreeg ik een heel helder beeld voor me. Ik zag een huis met van die grappige opzij opgenomen gordijntjes. Het stond in een rijtje met andere soortgelijke huizen. Ervoor was een stoep en daarnaast op een grasveld stonden twee bomen met rode besjes. Ik was verbaasd over wat ik zag. Waarom kreeg ik dit heldere beeld ineens? Zou dit het huis zijn waar ik ging wonen met mijn kinderen? Nee, dacht ik, dat kan niet. Het is te mooi en te onwaarschijnlijk. Heimelijk had ik al die tijd dat ik in het opvanghuis zat en de tuin in mijn eentje bijhield door onkruid te wieden en te harken en te spitten de hoop dat de Almachtige mij een huis met tuin zou toebedelen voor mijn noeste werken. Maar tegelijkertijd besefte ik dat dit ijdele hoop was en dat het niet mooi van me was om een beloning te verwachten voor mijn vrijwillige werk in die tuin. Maar stel je toch voor dat ik echt……..
Ik werd naar binnen geroepen door Irene, het opperhoofd van het tehuis, een vrouw met een academische titel en een verstand dat verder reikte dan dat van de andere hulpverleners van het tehuis. ‘Ik heb gehoord wat ze van je gezegd hebben,’ begon zij. ‘Het klopt.’ zei ik. ‘Maar ik vind dat je niet kan spreken van lichamelijk geweld. ik schudde alleen even het doekje uit in de richting van een pestkop om haar het zwijgen op te leggen. Ik had niet de intentie om ermee te slaan. Moet ik nu weg?’ ‘Nee,’ zei de vrouw geruststellend. ‘Ik ken jou inmiddels en weet hoe jij bent. Jij bent de laatste waarvan ik denk dat deze geweld zou gebruiken. Jij gaat nergens heen. Jij blijft hier.’
Opgelucht ging ik naar beneden. De rest van mijn tijd daar was ik extra voorzichtig en negeerde ik zoveel mogelijk de gefrustreerde engerds. Toen ik uiteindelijk de sleutel kon gaan halen van de mij toegewezen woning was ik blij verrast toen ik mijn huis zag. Ik zag het vanuit dezelfde hoek als van waaruit ik het gezien had in mijn ‘visioen’.
Toen ik er ging wonen heb ik gezegd: ‘Hier ga ik niet meer weg tot ze me hier wegdragen.’

Ik zag het voor het eerst overdag en van de andere kant, waar nu de caravan staat.
de omgeving is groen en ruim!
mijn nieuwe tuinmeubeltjes. Mijn tuin was nooit eerder zo mooi als nu. Dankzij Ahmad.

Eén gedachte over “Zo blij in het groene Vrederust

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *