Laatst heb ik een nieuwe telefoon in gebruik genomen, de ‘oude’ maar nog perfecte en geheel onbeschadigde samsung galaxy s7 van mijn zoon. Omdat het ingewikkeld is om van apple naar samsung over te gaan met je telefoonbestanden heb ik mijn telefoonnummers maar handmatig overgezet op de nieuwe phone. Al doende kom je dan veel nummers tegen die je al lang niet meer nodig hebt, maar ook nummers waarvan je denkt: hé, wat leuk dat ik dat nummer van die en die nog heb.
Zo kwam ik op het idee om twee vroegere kennissen via de app te vragen hoe het nu met ze is. De ene was een oud-collega, die nogal ‘bevroren’ reageerde en die zich afvroeg hoe ik aan haar nummer kwam en wat me bezielde om nu ineens weer contact met haar op te nemen. Daarop ontstond een korte conversatie via de app, waarin zij vertelde hoe het nu met haar was en mij niets vroeg omtrent mijn leven van tegenwoordig. Ze eindigde het gesprek met dat ze nu in ieder geval mijn nummer wist en dat ze nog wel contact zou opnemen als zij daar ooit behoefte toe mocht voelen. En daarna een enigszins koel ‘dag Shabnam’. Tot zover de vriendschap met deze oud-collega, dacht ik na deze koude douche, maar ik besloot haar nummer toch in mijn bestand te houden. Ik mocht haar namelijk vroeger graag.
Verder kwam ik het telefoonnummer tegen van een vroeger maatje in het opvanghuis te Den Haag waar ik 7 maanden verbleef in 1993. Na ons verblijf in dat opvanghuis voor vrouwen en kinderen hebben we nog enkele jaren contact gehouden, waarna de vriendschap verwaterde. Ik weet zelf dat ik iemand ben die heel weinig doet om contacten met mensen te onderhouden. Ik wacht meestal af of mensen mij nodig hebben en loop niet achter mensen aan. Dat is niet bevorderlijk voor een vriendschap. Ik was benieuwd hoe het nu met haar ging na al die jaren en dus appte ik haar ook. Na een paar dagen kreeg ik antwoord. Dat we maar eens bij moesten kletsen. Ze maakte direct een afspraak bij de tandartspraktijk, waarin zij werkt en die zij onlangs heeft overgenomen! (Tot zover de mythe dat vrouwen die zich laten onderdrukken door een man slapjanussen zijn!).
Op de afgesproken tijd bevind ik me nabij het plein in Den Haag waar wij hebben afgesproken. Toevallig is dat ook het plein waar ik in maart 1993 moest wachten met mijn vier kinderen op de maatschappelijk werkster, die me naar het nabijgelegen opvanghuis zou brengen.
Ik zie tot mijn verbazing dat de tandartspraktijk vandaag dicht is. En mijn maatje van vroeger is ook nergens te bekennen. Ik ga op een bankje zitten voor de tandartspraktijk en kijk uit op het plein, waar ik destijds om 17 uur zat op een stenen bankje met mijn kinderen na een helse race tegen de tijd met twee fietsen en wat hoognodige spullen en papieren in de trein en vervolgens een taxi. Ik moest er namelijk om 17 uur of eerder zijn, want anders zou mijn plek in het opvanghuis vervallen! Op de plaats waar ooit dat bankje stond is nu een bak met grote bloeiende planten geplaatst.
Het lijkt wel een monument, grinnik ik in mezelf. De maatschappelijk werkster vertelde me later dat ze tranen in haar ogen kreeg toen ze me daar zo zag zitten met mijn kinderen op dat bankje.
Ik zit daar even wat om me heen te kijken, waarbij herinneringen boven komen uit de 7 maanden tijd dat ik in dat opvanghuis in die buurt verbleef en op slag verliefd werd op Den Haag. Ik kwam van de hel in de hemel terecht voor mijn gevoel en ook al zat ik in een huis met een groep asociale en beschadigde vrouwen, wat veel weg had van een gevangenis, het leven was voor mij daar minstens 10 keer beter dan het inferno dat ik achterliet.
Ik zie dat de buurt er niet op vooruit is gegaan in al die jaren. Ik besluit om een kwartier te wachten, wat ik heel ruim vind. Ik denk daarbij aan mijn maatje en hoe zij zich in mijn plaats zou opstellen. Zij zou waarschijnlijk nog korter wachten. Direct komt een incident in mijn herinnering. Als haar drie kinderen niet vlot hun bordje leeg aten, dan kieperde ze zonder pardon hun eten in de vuilnisbak. ‘Volgende keer beter,’ zei ze dan.
Na een kwartier besluit ik mijn ‘oude buurt’ te gaan verkennen. Ik fiets naar de straat waar ooit het opvanghuis zich bevond. Ik weet dat dit inmiddels geen opvanghuis meer is. En inderdaad zie ik nu naast de deur diverse naambordjes en bellen. Het pand wordt nu bewoond door diverse alleenstaanden met elk hun eigen bel en brievenbus.
Achter de twee ramen rechts op de tweede verdieping was mijn kamer, waar ik woonde met mijn kinderen. Achter de twee ramen beneden was de eetzaal.
Daarna fiets ik naar huis via een straat waar ooit leuke artistieke winkeltjes zich bevonden. Nu zie ik er twee koffieshops en een shaormazaak, waarvoor een aantal mannen aan tafeltjes naar me staren. De buurt is echt veranderd!
Eenmaal in het Zuiderpark heradem ik. Eindelijk weer in het groen. Ik zie mensen in allerlei kleuren genieten van de natuur in de avondlucht. Wat is het Zuiderpark toch een aanwinst voor Den haag!. Dan hoor ik gebrom in mijn borstzakje. Mijn maatje heeft me terug geappt. Zij heeft me uitgenodigd voor woensdag 25, maar het moest zijn woensdag 26! Ik had inderdaad ook woensdag in mijn hoofd, maar zag toch 25 staan in mijn agenda. Heb daarom 25 aangehouden.
‘Het was een leuke fietstochtje,’ app ik. ‘Tot morgen.’