Sinds ik moslim ben, wat nu bijna al 40 jaar zo is (ik deed de geloofsbelijdenis op 1 april 1978), heb ik geen alcohol gedronken. Op twee keer na.
De eerste keer dat ik weer wat alcoholisch dronk was in 1994. Ik woonde toen bijna een jaar in Den Haag. Ik was met een kennis en we aten bij het Van der Valk-restaurant op de pier. Ik wilde voelen wat het met me zou doen na al die jaren, een beetje alcohol na zo een lange periode van onthouding. Ik nam een biertje bij het eten. Het viel direct diep en ik kan me nog herinneren dat ik aan tafel een wat rozig gevoel kreeg en honderd uit kletste met mijn tafelgenote. Daarna liepen we naar buiten, de brandende zon in. Wandelend op de boulevard werd ik overvallen door een ongelooflijke moeheid. Het liefst wilde ik me languit neer vleien op het ’trottoir’ (zoals wijlen mijn oma de stoep in Scheveningen altijd placht te noemen). Wat voelde ik me lamlendig en uitgeput! Dit nooit meer, dacht ik toen. Ik was blij dat ik geen gewoontedrinker was. Voor mij geen alcohol meer.
Deze geheelonthouding heb ik eigenlijk altijd moeiteloos volgehouden (en dat terwijl ik voordat ik moslim werd echt wel van een glaasje hield. Ik ken de smaak van bijna alle alcoholische drankjes die verkrijgbaar zijn). Tot gisteren.
Het is namelijk zo dat Ahmad soms een beetje rode wijn gebruikt in een gerecht dat hij kookt. Die wijn is zuiver bedoeld als smaakmaker en wanneer het eten eenmaal wordt opgediend is de alcohol al vervlogen. Hij koopt hiervoor miniflesjes rode wijn van 18,7 cl. Gisteren hadden we de helft van zo een flesje over. En er was geen gerecht waarin we dat binnenkort zouden gaan verwerken. Dus ik kwam op het volgende ‘duivelse’ idee. ‘Wat als we nou dit restje gewoon samen opdrinken vandaag bij het eten. Zo erg kan dat toch niet zijn. Jezus dronk ook wijn. Het gaat er toch maar om dat je niet dronken wordt en dat je nog wel weet wat je zegt als je gaat bidden.’
Ahmad deed meteen gezellig mee en we schonken twee kleine glaasje voor een vierde vol. Zoveel zat er nog maar in dat wijnflesje. Bij het eten dronken we de wijn. ‘Wat voel jij?’ vroegen we elkaar. ‘Vind jij het lekker?’ Niet echt, vonden we allebei, hoewel het best een goed wijntje moest zijn. Er zat geen chemische smaak aan. Ik verdunde mijn wijn met wat water om de wrange smaak wat te verzachten.
‘Ik voel het wel warm naar binnen glijden,’ zei Ahmad. Ik had dat gevoel niet zo. Na het eten voelden we ons allebei een beetje raar. Niet dronken, niet aangeschoten, wel wat suf. Zo een kleine hoeveelheid met toch relatief een sterk gevolg.
‘Voor mij hoeft het niet meer,’ zei ik. ‘Ik heb liever de smaak van vers geplukte druiven dan die van wijn.’ ‘Ik ook,’ zei Ahmad.