Het mag voor de lezer lijken dat ik terugkijk op een heftige jeugd en een heftig eerste huwelijk. Dat klopt. Maar het is niet alleen ‘kommer en kwel’ wat ik mij herinner.
Als ik terugkijk hoe het was in mijn jeugd, dan zie ik in ieder geval veel mooie natuur voor me. Voor mijn elfde wist ik nauwelijks wat een stad was.
Ik woonde de eerste jaren in Vught, waar wij kinderen toen nog de beschikking hadden over veel onontgonnen terrein om te spelen. Daarna woonde ik steeds op militaire vliegbases. Daar was het voor kinderen goed toeven, omdat daar altijd bossen waren om in te spelen. MiIitaire vliegvelden liggen in de regel vanuit de lucht verdekt opgesteld en dat betekent altijd in een bosrijke omgeving.
Er sprongen in de schemering eekhoorntjes en konijnen rond de verbouwde barak waarin we woonden op de vliegbasis Deelen. Achter mijn bed zat een luchtroostertje en vanuit mijn bed kon ik door het rooster in de muur heen kijken. Ik zag daarin een vogelnestje met daarin kale vogeltjes die met opengesperde snaveltjes aan het piepen waren. Van heel dichtbij kon ik naar ze gluren en zien hoe moeder vogel telkens kwam aanvliegen en de hongerige snaveltjes volpropte.
Er waren gelukkig nog geen mobiele telefoons en mijn toen al technische broer had een apparaatje gemaakt waarmee we naar elkaar seinden. Da dut da da da. Hij leerde dat op padvinderij en deelde die kennis met mij. Net als het leggen van vele soorten knopen en hoe een vuurtje aan te leggen.
Ik fietste met mijn vriendinnetje via een kortere route door het bos naar de lagere school in Schaarsbergen. Dat mocht eigenlijk niet, omdat het gevaarlijk zou zijn, omdat er ‘kinderlokkers verborgen konden zitten achter elk bosje’. Dat maakt het voor ons alleen maar spannender, net als het klimmen in bomen en klimmen in fabriekstorens via roestige trapsporten. Dat laatste vond ik trouwens wel doodeng, want ik heb hoogtevrees en die torens waren hoog!
In Duitsland woonden we op een vliegbasis met Franstalige en Engelstalige kinderen. Een school die verdeeld was in stukjes voor elke nationaliteit. Ik zat toen met drie klassen in één lokaal. Met mijn vriendinnetje klom ik op het dak van die school om daarop te gaan rolschaatsen in het weekend (het was zo lekker glad). Tot de concierge ons betrapte en het ons natuurlijk verbood.
Mijn kat Thomas liep met mij mee naar school en zat op me te wachten als ik uit school kwam op de vliegbasis Rheindahlen. Het mooie zwembad op de vliegbasis was gratis en je kon naar de film voor iets van 50 cent.
Tot mijn 11e jaar (toen we naar EIndhoven verhuisden) woonde ik ‘buiten’. En mijn leven speelde zich ook buiten af. We kwamen alleen thuis om te eten.
Natuurlijk was het lastig om steeds te verhuizen en uit een vertrouwde omgeving gehaald te worden en weer te moeten wennen aan een nieuwe school en weer nieuwe kinderen. Maar als constant gezelschap was daar mijn broer Hans, met wie ik veel speelde en veel lol had.
En dan de vakanties. Die waren spartaans, net als de ‘opvoedingsmethode’ van mijn stiefvader. Maar ik zag wel elk jaar een maand lang ongerepte natuur, Overwegend bergen. Watervallen, fjorden, meren, snel stromende beken. Dat in een tijd dat lang niet iedereen zo ver weg ging met vakantie.
Dus…….’elk nadeel heb zijn voordeel’. Ik zag meer als kind en kwam in meer verschillende omgevingen dan de meeste andere kinderen in die tijd. Dat heeft me ook gevormd en was een tegenwicht tegen het ‘brainwashen en wil breken’ dat mij als kind enigszins ‘uit model’ bracht en dat ik later in mezelf moest herstellen via ‘a long and winding road’. Maar geldt dat niet voor velen van ons?