Hoe kom je daaraan? Maar nog belangrijker, hoe kom je ervan af? Ik heb er geen last meer van. Ik treed waar dan ook mensen nu zonder schroom tegemoet. Ik bedoel het goed en ga ervan uit dat een ander dat ook doet, zolang het tegendeel nog niet bewezen is. Ik ben niet bang voor individuen en ook niet voor groepen. Opgeschoten jongens, hoge heren, jaloers kijkende vrouwen, het is mij om het even. Iedereen krijgt van mij een hartelijk woord en ik meen het ook nog. Is iemand koud, dan breek ik het ijs. Maar dat is ooit wel anders geweest…..
…..Toen ik nog jong was en naïef. Het leek toen misschien voor een buitenstaander alsof ik best dingen durfde te doen te midden van mensen, maar niets is minder waar. Ik overschreeuwde zonder geluid mijn inwendige angst. Ik ging, om mezelf te “trainen” juist die dingen doen die ik eigenlijk niet durfde. Me in mijn eentje aanmelden bij een andere school, auditie doen voor het schooltoneel, noem maar op. Alles wat ik eng vond ging ik juist doen en dat was heftig. Ik stond daar dan met een hart dat bijna mijn keel uit bonsde. Ik kan me herinneren dat soms mijn stem omhoog ging naar een miezerig gepiep en dat ik nauwelijks de woorden op een “normale” manier uit mijn mond kon krijgen. Het leek of mijn bortskastje zich vernauwde tot dat van een klein kind. Want dat gevoel had ik diep in me. Dat ik maar een klein kind was vergeleken bij alle volwassen mensen om me heen.
Een absoluut dieptepunt was het toen ik stage ging lopen op de psychiatrische afdeling van een algemeen ziekenhuis. We zaten in een kring met alle collega’s en het was de bedoeling dat ik me voorstelde in een voorstelrondje. Toen alle blikken op mij gericht waren en ik het woord mocht doen, barste ik spontaan in huilen uit nadat ik gezegd had hoe ik heette. Ik kon daarna niets meer zeggen en voelde me langzaam oplossen van schaamte onder de meewarige blikken van de anderen die hun woordje al gedaan hadden. Wat een afgang.
Het gekke was dat ik in datzelfde werk wel altijd geroepen werd om naar de meest geflipte psychoten te gaan om hen te helpen douchen en bij ze te gaan zitten tijdens hun eten, omdat ik zo een rustgevende invloed had op deze mensen. Dat kon ik weer wel. Ik voelde intuïtief aan waarover ik met deze mensen wel en niet kon praten. Ik begreep dat het voor hen prettig was als ik het heel simpel hield.
Een ander raar iets dat ik had vroeger is dat ik nooit kon eten waar een ander bij was. Ik schaamde me gewoon kapot als iemand mijn malende en kauwende mond zag en ik meende dat men mij zeker kon horen slikken. Daarom at ik graag afgezonderd en dat was niet omdat ik mijn eten niet wilde delen, maar zuiver schaamte. Waar dat nu weer vandaan kwam heb ik nooit begrepen, maar het heeft me lange tijd achtervolgd, dit probleem.
Ik kan me ook nog herinneren dat er een moment was tijdens mijn studententijd dat ik helemaal niet meer begreep waarover mensen met elkaar spraken. Wat was normaal en wat niet? Waar haalden mensen gespreksstof vandaan voor een praatje? Als een wezen van een andere planeet keek ik naar de gesprekken die mensen om mij heen voerden. Ik had overigens geen drugs gebruikt. Gelukkig duurde dit niet zo lang. Meestal kletste ik er wel op los, als ik eenmaal met iemand in gesprek ging, maar het was in die tijd wel zo dat ik meer op mijn gemak was in één op één gesprekken dan in groepen.
Na deze onzekere pubertijd en jeugdjaren belandde ik in een huwelijk, waarin ik zoveel meemaakte dat ik waarschijnlijk geen tijd meer had voor mijn eigen angsten. Het was een soort nachtmerrie, waar ik uiteindelijk op 43-jarige leeftijd uit kwam met mijn vier kinderen.
Toen begon voor mij een nieuw leven. Ik woonde in een een nieuwe stad, waar ik niemand kende, Den Haag. Maar het gekke is dat ik me in Den Haag vanaf dag één heel erg thuis voelde. Ik begon ineens vaak zomaar op straat een gesprek met mensen en merkte dat de Hagenees dat helemaal niet raar vindt. Dat is wel anders in Utrecht, waar sommige mensen schichtig voor je wegrennen als je ze alleen maar de weg vraagt (ik overdrijf graag).
Ik begreep dat ik best wat steun kon gebruiken om me weer een beetje “mens” te gaan voelen en daarom besloot ik mezelf aan te melden voor een assertiviteitscursus voor vrouwen in een buurthuis. Dat heeft me veel goed gedaan. Ik ontdekte veel over mezelf en anderen en zag ineens veel helderder de wetmatigheden van de menselijke communicatie. Aan het einde van de groep vroeg de psychologe of ik bij haar “in de leer” wilde komen, want zij zag in mij dat ik aanleg had om groepen te begeleiden. Zo rolde ik van het één in het ander, deed ik contacten op, enzovoort.
En nu? Tja, eigenlijk heb ik nergens last van. Ik ga graag met mensen om. Ik vind alles wat mensen beweegt nog altijd het interessantste wat er is. Hoewel ik dieren ook hartstikke leuk vind. En angst om met mensen te eten of met en voor mensen te spreken voel ik niet meer. Ik voel me ook geen kind meer (gelukkig niet, als 61-jarige!), maar een soort leeftijdsloos wezen (spiritueel dan, want ik zie in de spiegel best dat mijn bekkie begint te rimpelen). Mijn doel is eigenlijk mensen bijeen te brengen. We hebben zoveel gemeen, waar ter wereld dan ook. We zijn allemaal kinderen van Adam.