Het is weer geen toeval, maar in mijn ogen door Allah bepaald, dat ik korte tijd later de vrouw die in de inrichting verbleef leerde kennen.
Op het terrein van een psychiatrische inrichting in Den Haag had men een spiritueel onmoetingscentrum geopend. Het centrum bestond uit een hal met daaromheen een christelijke, een joodse en een islamitische gebedsruimte. De islamitsche gebedsruimte zou feestelijk geopend worden door middel van een gebeds- en zikr-bijeenkomst van de toen daar werkzame imam. Ik was daar ook bij aanwezig. Toen wij aan het bidden waren kwam er ongevraagd een vrouw (een patiënt) binnen die met ons meedeed. Daarbij gedroeg zij zich nogal grenzeloos door voorover op de rug te gaan liggen van de mannen die in gebed gebogen lagen met hun neus op de grond. Niemand nam aanstoot aan haar gedrag, omdat ze heel spontaan en onschuldig overkwam. Ze leek ook heel oprecht in haar goede bedoelingen met het gebed. Ik weet nu niet meer hoe en waarom ik wist dat zij de betreffende vrouw was waarover de man van de school van mijn kinderen met mij gesproken had. Misschien had ik wel een foto van haar gezien. Ik weet het niet meer. Wat ik wel nog weet is dat mijn hart geraakt werd door haar en dat ik heel sterk voelde dat dit geen gewone psychiatrische patiënt was, maar iemand die door omstandigheden ‘erin geluisd’ is. Ik voelde dat zij een goede ziel had.
Eenmaal thuis dacht ik: als er hier werkelijk sprake is van magie, dan heb ik misschien de sleutel om deze weg te halen. Het zou niet goed zijn om haar die kans te onthouden. Ik twijfelde wel enigszins aan mezelf. Wie dacht ik nou helemaal dat ik was en hoezo vond ik dat ik me er ongevraagd mee moest bemoeien?
Toch won mijn bezorgdheid voor haar het van mijn twijfel. Ik vond dat ik dat kleine beetje kennis dat ik had ter beschikking moest stellen aan deze mensen. Zou het niet baten, dan zou het ook niet schaden, want mijn intentie was goed.
Ik blies de surahs die ik geleerd had in een fles water, op hetzelfde tijdstip tussen gebeden als ik eerder gedaan had bij de schoonmaak van mijn huis.
Met enige schroom gaf ik de fles aan de echtgenoot van de vrouw in de inrichting. Ik zei hem dat hij haar het water te drinken kon geven, gewoon als water of in een kopje thee. Zei erbij dat ik het met de beste intentie voor haar had gedaan en dat ik niet wist of het zou helpen, maar dat het zeker niet slecht zou zijn voor haar. Gelukkig nam hij het water aan.
Ik weet niet of hij het haar werkelijk gegeven heeft, maar een tijd later bedankte hij me en vertelde dat zij nu uit het psychiatrische ziekenhuis ontslagen was. Ze was niet naar hem teruggekeerd helaas. Hun huwelijk was voorbij, maar het ging heel goed met haar. Zij had haar oudste zoon bij zich en hij de jongste en ze konden goed met elkaar opschieten. Van waanzin was bij haar geen spoor meer. Of ze ooit weer bij elkaar zijn gekomen weet ik niet. En of zij hersteld is door mijn water weet ik ook niet. Misschien zou ze toch wel hersteld zijn. Maar ik heb het water gegeven met de beste bedoeling en recht uit mijn hart.