Ahmad en ik hebben onze meest vertrouwelijke gesprekken aan het ontbijt. Zoals anderen na een diner natafelen, doen wij dat na het ontbijt. Dat kan, omdat wij niet direct naar een baas hoeven te rennen om te gaan werken. Sinds kort schrijft Ahmad weer af en toe artikeltjes in zijn weblog. Ik heb hem aangemoedigd om dat te doen. “Je kan je daar lekker uiten.”
Ik heb zijn laatste drie artikelen gelezen en bespreek ze met Ahmad. Hij op zijn beurt kan die van mij niet lezen, maar ik vertel hem altijd wat ik geschreven heb. Ik vertel hem zelfs wat ik in mijn boek beschrijf. “Weet je wat me opvalt,” zeg ik tegen hem. “Dat is dat wij echt een heel verschillende manier hebben van dingen te beschrijven cq naar de wereld te kijken. Als jij iets schrijft vanuit je eigen beleving, dan komt er altijd toch iets filosofisch achteraan, een of ander bespiegeling in het algemeen, in de trant van dat wij mensen zus of zo zijn of dat het leven nu eenmaal zus of zo is. Alsof je als het ware voor een zaal staat en mensen toespreekt.” “Als een profeet,” lacht Ahmad. “Ja, of meer een schoolmeester of predikant.” Ahmad herkent het. “Ja, het klopt,” zegt hij.
“Verder lees ik altijd dat als je iets beschrijft dat bijvoorbeeld mooi is dat je dan ook de nadelen opnoemt. Altijd zijn er voors en tegens en maars. En vaak zeg je dat een ideale samenleving of liefde niet bestaat.” “Klopt,” zegt Ahmad. “Alsof ik daarnaar toch op zoek ben en het jammer vindt dat het niet zo is.”
Dan zeg ik: “Toen ik klein was, merkte ik dat ik soms vrolijk was en soms somber zonder duidelijke verklaring en ik zag dat kinderen soms aardig waren en soms niet, terwijl andere kinderen dan juist weer wel aardig waren die het gisteren niet waren. Toen heb ik besloten om me niet te veel aan te trekken van blijheid of somberheid, omdat alles toch veranderde en niks hetzelfde bleef. En dat heb ik voor mezelf vast gehouden. Ik weet dat er geen ideale mensen of maatschappij bestaat, maar ik geloof wel dat ik geluk en vrede in mezelf kan vinden.”
“Precies,” zegt Ahmad. “En bij mij is juist altijd het gevoel blijven hangen dat er meer moet zijn. Bijvoorbeeld nu. Ik heb genoeg geld, een huisje en een lieve metgezel en toch denk ik soms dat er meer moet zijn. Ik ben nooit tevreden en heb nooit rust.” “Je kijkt meestal somber,” beaam ik. “Jij hebt je hele leven keihard gewerkt en ik kan wel begrijpen dat het moeilijk voor je is om geen doel meer te hebben, zoals kinderen moeten grootbrengen of werken voor de kost. Zulke doelen hebben wij niet meer. We schrijven allebei nu een boek, maar weten tegelijk dat niemand daarop zit te wachten. Ik merkt wel dat het goed is voor mijn eigen geest, die zich steeds meer herinnert. Van het dingetjes opzoeken op internet ten behoeve van wat ik schrijf leer ik. Maar er is geen echt doel meer voor ons dan in leven blijven en proberen zo goed mogelijk te zijn voor de mensen in onze omgeving.”
“Ik ben al mijn hele leven melancholisch,” zegt Ahmad “Voel altijd een leegte die ik niet kan opvullen. En ik zeg:”Terwijl ik juist geniet van de kleine dingetjes die ik heb, zoals bijvoorbeeld nu de vrijheid die we hebben. Nooit meer hartkloppingen, omdat ik iets moet presteren of angst, omdat ik niet weet in welke stemming mijn man (ex) nu weer thuiskomt.”
“Voor jou is het glas altijd halfvol en voor mij is het altijd half leeg,” vat Ahmad ons gesprek samen. “Maar het is hetzelfde glas waar we allebei naar kijken.” “Precies,” lach ik en dan begint Ahmad mij ineens heftig te knuffelen. Dat is iets dat hij veel beter kan dan ik.