Ahmad en ik lopen boodschappen te doen in een grote en bekende supermarkt. Ik zie een man in een djellaba met een baard, die zonder te letten op de mensen om hem heen, ook zijn boodschappen doet. Even later staan we in de rij. De rij is vrij lang. Daarom komt er een kassière bij, die vrolijk mensen die kunnen pinnen oproept om bij haar kassa aan te sluiten. Achter Ahmad staat een vrouw te bellen, die abrupt haar telefoongesprek afbreekt om naar die kassa toe te gaan. Maar de man achter haar is haar voor. Hij racet met zijn karretje voor haar uit en snijdt haar de pas af, zonder op of om te kijken naar haar. Kennelijk is het voor hem heel belangrijk haar niet voor te laten gaan.
Ahmad wijst me de man aan, die nu met een norse blik zijn boodschappen snel op de band zet. ‘Kijk, daar word ik nu naar van’, zegt Ahmad, ‘dat mensen met een zogenaamd religieus uiterlijk zich zo gedragen.’ ‘Ja’, zucht ik, ‘een djellaba en een baard maken helaas nog niet dat een persoon ook adab (goede manieren) heeft.’
Het verbaast me niet meer dat mensen met heel vrome bedekking vaak door de wereld gaan alsof er geen andere mensen bestaan dan hun eigen geloofsgenoten. Hun blik is vaak zo afwijzend dat je er kippenvel van krijgt. Zou Allah daar echt blij mee zijn? Ik denk het niet. Een glimlach of een goed woord zijn geschenken en die mag je toch uitdelen aan al wie je tegenkomt op je pad? We zij allemaal schepselen Gods. Of denken ze echt dat ze beter zijn dan de mensen om hen heen, zodat ze hen geen blik waardig hoeven keuren? Eèèègggggh……..