Ik zie een berichtje in de messenger op mijn telefoon. Het is van een vroegere collega P. en het dateert al vanaf 6 september. Dat is bijna 3 weken geleden. Zij heeft me toevallig gezien en even gesproken, toen ik het ziekenhuis verliet na mijn hallux valgus-operatie. Zij wil van me weten hoe deze operatie mij bevallen is. Zijzelf heeft ook last van haar voet, ook een hallux valgus, en overweegt nu ook een operatie te laten doen.
Ik geef haar een verlaat antwoord en vraag daarna hoe het is met onze gemeenschappelijke vroegere collega’s, met wie we de laatste jaren in één ruimte aan het werk waren (tussen de gesprekken met cliënten door). Ik denk daarbij vooral aan mijn collega V., die tegelijk met mij wegbezuinigd werd bij een grote reorganisatie en die ook niet direct herplaatsbaar was, net als ik. Voor mij was dat minder erg, omdat ik 61 jaar was op het moment dat ik eruit geknikkerd werd. Ik zou tot mijn pensioen WW respectievelijk wachtgeld blijven ontvangen volgens een oude CAO-regel. V. was jonger dan ik, maar niet jong genoeg om snel weer werk te vinden en ook te jong voor deze aantrekkelijke regeling. Ze was een jaar of 50 pas. Zij nam haar ontslag niet zwaar op. Toen ik haar een tijdje later tegen kwam, vertelde ze mij dat zij was gaan handelen in tweedehands spullen. Ik overwoog toen nog de spullen uit wijlen mijn moeders huis, die ik niet via marktplaats had kunnen verkopen, aan haar te geven. Maar dat is er nooit van gekomen. Ik liet die spullen en boeken een tijd later ophalen door de Kringloop.
‘Het gaat goed met onze ex-collega’s, bericht mijn ex-collega P.. Behalve met V. Zij is helaas vorige week overleden na een ziekbed. Wat?!? ‘Ze kreeg drie jaar geleden kanker in haar eierstok. Was ervan overtuigd dat zij zou genezen, maar uiteindelijk is ze toch overleden. Wij waren tot het laatst bij haar.’
Wat een verschrikkelijk nieuws. Na mijn vroegere collega en studiemaatje G., die overleed tijdens de aardbeving in Haïti in 2010, is nu V. overleden. Het nare nieuws blijft in mij ‘nazeuren’. Wat moet het erg zijn voor haar man en drie kinderen, die nu achterblijven zonder haar. Er komen allerlei herinneringen in mij boven aan V., een krachtige jonge vrouw, oorspronkelijk uit Bosnië afkomstig. Zij kwam in de tijd dat wij nog veel geld binnen brachten voor onze stichting en wij ons werk konden uitbreiden ons team versterken. Ze had in het verleden veel meegemaakt. Was haar man een tijd uit het oog verloren tijdens het oorlogsgeweld in haar thuisland, maar later waren zij toch weer herenigd. Ze had drie kinderen en woonde niet ver van haar werk. Ze vertelde me dat zij graag haar huis schoonmaakte als iedereen verder niet thuis was, met de radio hard aan. Elke zaterdag de douchetegels. “Elke zaterdag?1?’ vroeg ik nog. ‘Ja, dan is het werk licht en hoef je alles alleen maar een doekje te geven,’ legde ze me heel praktisch uit. Ze was altijd recht voor zijn raap in alles wat ze zei. Gaf kritiek en complimenten. Merkte een keer tijdens de koffie op dat ik mooie ogen had. Ik kreeg een verbaasde blik van een andere collega, die met moeite probeerde te ontdekken in mijn toen nog afhangende ogen wat zij daarmee kon bedoelen. Eens zei ze me ook dat ik mijn wenkbrauwen niet aan de zijkanten naar beneden moest bijtekenen. ‘Dat geeft je een te bedroefde uitdrukking.’
Bij ons afscheid gingen we met het team naar Kijkduin. Ik had voor iedereen een blad gemaakt met een collage met foto’s en een verhaaltje over elke collega, waarmee ik haar typeerde. V. gaf ons allemaal een steen met daarop het woord ‘hoop’. ‘Hoop is heel belangrijk,’ legde zij ons uit.
Lieve V,, ik heb je steentje bewaard. Ik hoop dat jij ergens bent waar het mooi is zonder zorgen en pijn. Dat jouw kinderen inmiddels ook al wat groter zijn en dat zij goed verder kunnen met hun vader en de herinnering aan jou als lieve moeder, de spil waar alles om draaide. Over werken of niet werken geen zorgen meer. Wat lijkt dit probleem ineens toch klein. Rust zacht, lieve V.