Iedere keer speel ik het weer klaar om de ‘verkeerde’ dingen uit te zoeken bij het opscheppen van voedsel aan het buffet hier in het hotel. Er is zoveel keuze dat ik het overzicht verlies. Tot drie keer toe trapte ik erin om een salade op mijn bord te scheppen die, toen ik die eenmaal begon te eten, stukjes varkensvlees bleek te bevatten. Dan pik ik die stukjes vlees eruit, maar alsnog smaakt de salade me dan niet meer en meestal ligt de ‘besmette’ sla dan ook nog over het andere eten heen, zodat ik mijn hele bord niet meer met smaak eet. Intussen zie ik dan Ahmad met een keurig bord zorgvuldig bij elkaar gezocht eten. Ik ben echt niet goed in buffeteten.
Standaard krijg je bij het eten hier een fles wijn en een fles water. Wij, als geheelonthouders, raken de wijn niet aan. We drinken wel overvloedig van het water. De rest van de literfles nam ik tot voor gisteren altijd mee naar onze hotelkamer. Dat kon toch geen probleem zijn, dacht ik. Er werd ook niets van gezegd. Tot gisteren Ahmad de fles meenam. Onmiddellijk werd hij ‘aangehouden’ door een jong personeelslid bij de uitgang. Hier met die fles! ‘Het is niet geoorloofd water mee te nemen uit het restaurant.’ Gewillig stond Ahmad zijn fles af. En dat nadat ik de hele week probleemloos het restaurant was uitgelopen met een waterfles losjes in mijn hand.
Vandaag was onze laatste warme maaltijd. Ik had voor de zoveelste keer de verkeerde sla op mijn bord geschept, die mijn visjes eronder ook had ‘besmet’. Toch braaf mijn bordje leeggegeten, nadat ik de sla opzij geschoven had. Voelde me daarna niet echt voldaan, maar wilde ook niet nog eens het buffet langs met een schoon bordje. Bij het pakken van het toetje pakte ik een banaan en een zoet gerechtje. En ook een mandarijn, waarmee ik snode plannen had.
Eenmaal aan tafel gezeten stopte ik de mandarijn in de diepe zak van mijn vest. Ik keek nog even schuin naar beneden of de mandarijn niet te zien was. Dat bleek niet het geval. Toch voelde ik wat angst, toen de obers inspecterend langs liepen. Ik ginnegapte erover met Ahmad. Voelde me weer net als toen ik klein was en we appeltjes gingen stelen uit de boomgaard.
We dronken flink van het water. ‘Dit keer kunnen we geen water meenemen voor vannacht,’ zeiden we tegen elkaar. ‘We moeten veel vooruit drinken, net als kamelen.’
Bij het naar buiten lopen hield ik mijn handen nonchalant in de zakken van mijn vest. Ik voelde daar de gestolen mandarijn branden. Eenmaal buiten giechelde ik opgelucht naar Ahmad. ‘Gelukkig vroegen ze me niet om mijn zakken te legen.’