De laatste keer dat ik bij mijn 96-jarige vader in Heerlen was, verliep dat niet zoals we hadden verwacht. Hij haakte al snel af bij het gesprek dat gevoerd werd en viel in zijn stoel in slaap. We lieten hem slapen toen we vertrokken en ik nam dus geen afscheid van hem. Terug in de trein voelde ik me nogal triest, omdat ik de ongeïnteresseerdheid die hij aan de dag legde opvatte als dat hij misschien geen zin meer had in het leven en dat ik hem wellicht nooit meer zou terugzien.
Vandaag besluit ik hem te bellen via voipwise, mijn ’telefoon via de pc’. Meestal neemt zijn vriendin op als ik bel en dan voert zij een gesprek met mij en krijg ik mijn vader zelf helemaal niet te spreken. E en mijn vader hebben een lat-relatie. E woont op 5 minuten loopafstand bij hem vandaan en zij zijn wekelijks de helft van de tijd bij elkaar. Vandaag is zij er toevallig nog niet.
Ik ben blij mijn vader zelf te kunnen spreken en zijn stem klinkt levendig. Hoe het met hem gaat? Dat is niet gemakkelijk in een paar woorden te zeggen, vindt hij. Hij merkt dat hij steeds vermoeider wordt en steeds minder kan. Maar hij doet nog steeds zijn denksportjes en vrijwel elke dag gaat hij zelf met zijn rollator naar de supermarkt. Gevraagd of hij nog wel zin in het leven heeft, bevestigt hij dat. Zeker wel en hij is trots dat hij deze leeftijd heeft bereikt, maar het is niet gemakkelijk. Hij is nog op de been dankzij E. Ondanks dat zij ook al 82 jaar is en meer lichamelijke klachten heeft dan hij, kookt zij voor hem en maakt zij hem vrolijk met haar aanwezigheid.
Verder heeft hij niet veel contacten meer. De mensen in de flat, die hij gedag zegt en met wie hij af en toe een praatje heeft. Van zijn 9 broers en zussen is slechts één zus nog in leven. Zij is bijna blind en kan niet naar hem toe reizen. Noch kan hij naar haar toe. Maar af en toe belt hij haar. En dan is er nog een neefje, zijn petekind. Die komt nog wel eens naar Heerlen, waar hij dan logeert bij familie en dan zoekt hij mijn vader ook op, voor twee uurtjes, wat hij net kan hebben. Want, zo legt mijn vader uit, hij kan de dag heel goed doorkomen zolang alles gaat volgens het ritme waaraan hij gewend is. Maar gebeurt er iets dat daarbuiten valt, dan raakt hij van slag.
‘Misschien zijn de bezoekjes van ons ook te vermoeiend voor je?’, opper ik. En dan bevestigt hij dat. ‘Eerlijk gezegd wel.’ Het is dus beter dat ik niet meer kom, maar alleen af en toe bel om te vragen hoe het met hem gaat. ‘Dat vind ik wel leuk’, bevestigt hij. Maar de bezoekjes kan hij niet meer aan.
‘E is heel belangrijk voor mij’, zegt hij. ‘We zijn al 25 jaar bij elkaar.’ En dan vertrouwt hij mij toe dat zij alleen vriendjes zijn, altijd geweest, Van het begin af. Ze zijn nooit verliefd geweest. Hebben nooit dingen van elkaar geëist, maar bleven ieder hun eigen leven leiden. Daarom duurt hun vriendschap nog steeds voort, meent hij. Ik zeg dat ik heel blij voor hem en E ben.
Dan vertelt hij me dat E zich geen zorgen hoeft te maken dat zij alles moet regelen bij zijn eventuele overlijden. Want zijn neefje (het petekind) heeft gezegd dat hij dit alles op zich zal nemen. ‘Dat is een geruststelling’, zeg ik.
Dan komt er nog een bekentenis. ‘Weet je dat je het aan E te danken hebt dat je nog steeds contact met mij hebt?’ vraagt hij plotseling. ‘Ik wilde in eerste instantie helemaal niets met jou te maken hebben toen je mij had opgezocht in 1993, maar Els heeft me overgehaald om wel contact met je te blijven houden.’ ‘Oh….’.
‘Ik vind het verschrikkelijk dat jij moslim bent geworden’, komt er dan uit. ‘Ik schaam me daar kapot voor en ik heb het nog nooit aan iemand verteld. Ik vind dat heel erg. Ik ben zelf christen.’ ‘Maar je bent toch uit de kerk gegooid, toen je van mijn moeder scheidde? En je mocht toch niet hertrouwen?’ vraag ik. Nee, daar is niets van waar. Hij is nog steeds christen, maar houdt niet van het Roomse en hij komt niet in de kerk.
‘Maar ik ben ook gewoon een individu’, probeer ik uit te leggen. Ik ben weliswaar moslim, maar ik geloof ook in de bijbel en voor mij zijn alle gelovigen mijn broeders en zusters, of ze hun God nu Djaweh, Allah of God noemen. Ik ga ook niet naar de moskee en ik heb even veel vrienden onder niet-moslims als onder moslims.
‘Jij bent naar Mecca geweest en je bent getrouwd met die Surinamer, omdat dat moest van de imam’, valt hij uit. Ik zeg: ‘Nee, dat klopt niet. Ik ben inderdaad naar Mecca geweest, maar ik ben met die man getrouwd omdat ik daar zelf voor koos. Ik geef toe dat dat mijn tweede fout was’ Hij lijkt me niet te horen.
Hij blijft volhouden dat hij moeite heeft mij te zien als zijn dochter, omdat ik moslim ben. Ik ben sprakeloos en voel een intens verdriet.
‘Dat je dit zegt doet mij veel pijn’, breng ik uit. ‘Ik moet dit verwerken.’ Hij lijkt er niets bij te voelen. Zegt alleen: ‘Het is de waarheid. Je mag me af en toe bellen en als ik overlijd, zal jij daar ook bericht van krijgen’. Dan beëindigen wij ons telefoongesprek met een simpel ‘dag’.
Ik kijk naar Ahmad aan de andere kant van onze ‘pc-tafel’. Ik vertel hem wat ik net gehoord heb. ‘Dit voelt aan als ook een dolk door mijn hart’, zegt hij en allebei hebben we tranen in onze ogen.