Vandaag kwam de man weer even zingen op het terras in Sevilla en hij zong een mooi lied met de woorden:
“Mi madre es Andalucía y como hijo la quero, pero como soy como el viento mi patria es el mundo entero”
“Andalucía is mijn moeder en als zoon houd ik van haar, maar aangezien ik ben als de wind is de hele wereld mijn vader”
Deze woorden zijn zo waar als ik kijk naar hoe ik de Andalusiers deze week weer heb mogen ervaren. Als ik met ze praat in mijn Spaans dat ongetwijfeld heel anders moet klinken dan hun Spaans, verstaan ze mij uitstekend en zij laten mij deelnemen aan hun gespekken als was ik één van hen. Niemand stelt mij vragen als: waar kom jij vandaan of wat kom je hier doen? Het lijkt wel of ik hier altijd met hun heb rondgelopen.
Als ik dit vergelijk met mijn tijd in Pakistan, dan is dat zo anders. Daar had ik contstant een stoet kinderen achter me aan en van alle hoeken en gaten bleven mensen naar me staren. Men stelde mij herhaaldelijk vragen, alsof ik van een andere planeet kwam. Vragen die soms behoorlijk vrijpostig waren.
Dit is hier niet zo. De mensen hebben een houding van leven en laten leven. Iedereen lijkt gewoon zichzelf te zijn en mensen voelen zich niet meer of minder dan een ander. Ondanks het feit dat de meeste mensen waarschijnlijk nooit verder zijn geweest dan hun dorp of stad, gedragen ze zich als wereldburgers, maar wel met een heel eigen identiteit en manier van leven.