Misschien is het de enkele trouwe lezer van dit weblog opgevallen: op de filmpjes van mijn kinderen ontbreekt in de regel één kind. Mijn buitenbeentje, laten we hem zo noemen.
Hij is de helft van een tweeling. Samen met zijn zusje was hij de eerste jaren van zijn leven een heel gemakkelijk kind. Als baby’s huilden ze vrijwel nooit. ‘Veel werk zeker, zo een tweeling,’ zeiden mensen meelevend tegen me. Nou eigenlijk niet. Mijn eerstgeborene bezorgde me veel meer werk. Ik moest haar als baby vrijwel altijd bij me houden, bungelend in een draagzak. Ook later, bij het spelen kreeg ze graag mijn onverdeelde aandacht. Zo niet de tweeling. Bij hun werkte het patroon van reinheid, rust en regelmaat perfect. Ze sliepen in hun bedjes of lagen met elkaar te brabbelen als ze wakker waren. Ik had er eigenlijk bijna geen werk aan buiten de dagelijkse verzorging en het geven van de borst. Ook toen ze wat groter waren hielden ze zichzelf goed bezig, achter elkaar aan kruipend, later door het huis schuifelend op hun loopfiets en vervolgens racend op hun loopauto’s. Ze konden uren zoet zijn met ieder eenzelfde stuk speelgoed, een schooltje met poppetjes erin en magnetische letters en cijfers die je op het dak kon vastklikken.
Toen de tweeling ouder werd bleven het gemakkelijke kinderen. Er was een kleiner broertje bij gekomen, met wie zij een leuk groepje van drie vormden. Mijn oudste stond daar een beetje buiten, omdat zij zes jaar scheelde met de tweeling en negen jaar met het broertje. Nu ze allemaal volwassen zijn is dat leeftijdsverschil geen punt meer. Ze zijn op dit moment met elkaar en hun kinderen de verjaardag aan het vieren van de oudste.
Maar daar is ons buitenbeentje niet bij. Zijn leven is wat anders verlopen om uiteenlopende redenen. Hij leidt een ander leven dan mijn andere drie kinderen, deze non-conformist. Ik zie hem minder dan mijn andere kinderen, maar ik houd altijd contact met hem. Als ik me afvraag hoe het met hem gaat, neem ik direct contact op. Soms belt hij mij zelf en dan praat hij lange tijd en stelt me van alles op de hoogte.
Ik heb hem niet meer gezien sinds de laatste dag van mijn vaders leven. Wij stonden toen samen zijn hand vast te houden. Mijn vader heeft hem goed aangekeken toe hij naast zijn bed was gaan staan en ‘opa’ zei. Mijn vader deed direct één oog open en keek hem aan. ‘Ik ben je kleinzoon,’ zei mijn buitenbeentje. ‘Ik ben timmerman en ik heb mijn bedrijf naar u genoemd.’ Mijn vader pakte toen zijn hand en bleef deze vasthouden, terwijl hij hem aankeek. Zowel mijn zoon als ik zeiden tegen mijn vader dat we van hem hielden. Mijn vader bleef de hand van mijn zoon vasthouden. Hij wilde wat zeggen, maar kon het niet meer.
Dat uitgerekend deze zoon het geluk heeft gehad nog met mijn vader kennis te maken voor zijn dood betekent veel voor mij en ook voor mijn zoon.
Deze week moest ik veel aan mijn vader denken en ook aan mijn zoon. Hoe zou het nu met mijn buitenbeentje zijn. Ik droomde gisternacht van hem. Dat hij hing uit een open raam, omdat hij vogels aan het voeren was. Hij hing zo ver uit het raam dat ik hem moet vasthouden aan zijn benen. Anders zou hij naar beneden vallen uit het open raam. Ik keek naar buiten en zag dat er allerlei uiteenlopende soorten vogels op het gestrooide voer afkwamen. En ook herten.
Gisteren werd ik wat triest en bezorgd wakker. Hoe zou het met hem zijn? ‘Waarom bel je hem niet,’ stelde zijn tweelingzus voor, toen ik telefonisch mijn droom en mijn zorg met haar deelde.
Tegen de avond bel ik hem. Hij neemt op. Hij was aan het stofzuigen. ‘Het gaat heel goed ma, maar ik heb het heel druk. Vandaag heb ik weer ramen in gezet.’ ‘O ja, dubbel glas, hè.’ ‘Nee, driedubbel glas.’ Het zijn 26 ramen. Meneer woont in een groot huis met zijn vriendin. Een soort kasteel met torentje, dat hij helemaal aan het opknappen is. ‘Nu pas ga je zien wat een mooi huis het is, ma. Dat zag je eerst niet, toen ik het dak nog niet had schoongespoten en toen die 46 coniferen er nog stonden en alles vies maakten. Ik heb het verschrikkelijk druk, maar het gaat goed. Ik ben zo blij dat ik niet meer in de stad woon maar buiten. Ik geniet hier zo, ma. Er zijn hier allerlei soorten vogels en er komen hier zelfs herten.’
Ik ben blij dat te horen. ‘En hoe gaat het met de meubels en schilderijen die je uit het huis van mijn vader mocht meenemen? Hebben die echt allemaal een plekje gekregen in je huis?’ ‘Ja ma, als opa ons kan zien vanuit de hemel of waar hij ook maar mag zijn, dan zal hij gerust zijn en blij. Al zijn spullen hebben een mooi plekje gekregen hier.’
Na dit telefoongesprek ben ik helemaal rustig. Gelukkig gaat het nog steeds heel goed met mijn buitenbeentje. Dat is weleens anders geweest in het verleden. Maar nu gaat het goed met hem. Hij woont op een plek die bij hem past. Hij houdt niet van de stad die hem stress geeft. Hij woont midden op het Brabantse platteland in een huis met een grote lap grond eromheen. Hij komt boeren tegen op een tractor die ‘hoi’ zeggen. Zo te wonen geeft hem rust. Hij is een beetje anders dan de anderen. Hij heeft wel een vriendin en twee katten. Maar nog geen kinderen. ‘Eerst wil ik bereiken wat ik wil bereiken, ma.’ En dat is nu dit huis van binnen en van buiten grondig aanpakken en voorzien van groene energie.
Denk niet dat de enkele trouwe lezer van jouw weblog zich bezig houdt met het tellen van jouw kroost. Een paar meer of minder vallen in de loop van het verhaal niet op.
Wat wel telkens weer opvalt is jouw dankbare moederhart en het is en blijft een genoegen om daar telkens weer mee geconfronteerd te worden. Je bent een mooi mens, zeg ik zonder voorbehoud.