Het zat er wel aan te komen. Onze zwerver was niet sterk. Een van de laatste keren dat ik hem zag, lag hij midden op de dag op zijn veldbed onder een stapel dekens. Het was die dag niet eens zo koud. Dat werd het de weken daarna wel en nat daarbij.
Ik wist die dag al dat hij ziek moest zijn. Daarna zag ik zijn bed onbeslapen, maar de dekens lagen er slordiger bij dan anders. Alsof hij zo was opgestaan en weggelopen van zijn bed. Een triest stilleven. Daarnaast lag een karton met een deken, waarschijnlijk van zijn vriend en mede-zwerver, die in de laatste weken van zijn leven steeds bij hem in de buurt was. De allerlaatste keer dat ik hem zag had hij een puppie in zijn armen. Hij droeg het dier nogal onbeholpen. waarschijnlijk was het voor hem slechts een handelsobject.
Gisteren liep ik naar de tandenfee voor weer twee implantaten in de bovenkaak. Toen ik langs het nisje kwam waar voorheen zijn bed stond, zag ik daar een bakje met een roos erin geprikt. Klein eerbetoon aan een dorpsheld. ‘Onze zwerver is dood’, dacht ik direct.
In de wachtkamer van de tandarts vraag ik de receptioniste of het waar is. Is hij echt overleden? Ze bevestigt het. Het maakt me vreemd triest en weemoedig. Het was geen vriend van me, maar hij hoorde bij het straatbeeld van Alhaurin de la Torre. Iedereen kende hem en liet hem met rust, raakte zijn spullen niet aan, gaf hem geld en eten voor de hond (een trouwe rushdale), die lange tijd bij hem was maar nu bij zijn zus woont.
‘Hij was al erg ziek’, vertelt zij. ‘Hij had hepatitis en veel meer ziektes. Regelmatig werd hij van de straat geplukt en opgevangen, gewassen, met wat voedsel versterkt of naar een ziekenhuis gebracht. Hij mocht blijven in een opvanghuis, maar liep altijd weg. Hij wilde niets weten van regels en koos steeds opnieuw voor het leven op straat. Zijn zus wilde hem ook best opvangen. Zij woont in Alhaurin de la Torre.’
‘Ik heb hem een keer Duits horen spreken met iemand in de Mercadona’, zeg ik. ‘Ja, dat klopt,’ zegt de receptioniste. ‘Hij sprak zes talen, waaronder ook Arabisch.’
Helemaal geen domme man. Hij liep altijd in zorgvuldig bij elkaar gezochte zwerverskleren. Ik kon zien dat hij niet zomaar wat aantrok. Een zonnehoed, een bandana, een arafat-sjaal, een hippe zwarte broek met jekkie, leren armbandjes, cowboylaarzen. Meneer was best ijdel. Maar hij at alleen maar vloeibaar en dat heeft hem uiteindelijk opgebroken….
Moge hij in vrede rusten. De man die me een keer ‘pelirrojo’ nariep en heel goed wist wanneer ik eraan kwam met 50 centjes.
Vandaag lopen Ahmad en ik door ons dorp. Het is voor het eerst sinds lange tijd een echt mooie dag met zon. We gaan even ergens zitten voor koffie met churros. Ik zie veel mensen in mooie kleding lopen. Zelfs kinderen met een dasje, colbertje of een feestjurk, lintjes in het haar. ‘Het viel me vorige keer ook al op. Al die mensen op hun paasbest,’ zeg ik tegen Ahmad. ‘Toen dacht ik nog dat er een feestje was ergens, maar het is elke week zo op zaterdag.’ Dan herinnert Ahmad zich dat mei de maand is van de communies. En dan begint het me duidelijk te worden. Vandaar die kinderen met hun prinsen- en princessenkleding. En de volwassenen op tacones en de mannen strak in het pak.
‘Mis jij onze zwerver ook?’ vraag ik Ahmad. Nee, hij niet. Waarom ben ik toch zo sentimenteel. De zwerver was voor mij een vertrouwd iets in het dorp hier, een soort houvast. Zoals vroeger voor mij de herkauwende koeien in de wei dat waren. Wat er ook gebeurde, ik kon op hun aanwezigheid rekenen. Op de aanwezigheid van onze anarchistische zwerver niet meer……..