Vandaag wilde ik eigenlijk weer zelf iets schrijven, maar de waarheid is dat ik zo bitter weinig te vertellen heb. Ik ben dus klaar met de vertaling van het boek dat binnenkort zal uitkomen op Kobo en ik mag weer wat voor mezelf gaan doen. Mijn kwasten en aluminium palet staan klaar en ik heb wel drie lege canvassen, maar ik heb geen idee om te gaan schilderen en geen animo. Ik verzin van alles om daarmee niet te hoeven beginnen. En het hoeft natuurlijk ook helemaal niet. Ik klus wat door mijn dag heen en die is altijd zo om. ’s Nacht droom ik maffe dingen als dat ik een zwarte eend moet vangen en dan ben ik, zoals ik in mijn dromen gewend ben, nooit in een bekende omgeving. Gelukkig weet ik als ik wakker word dan wel weer waar ik ben. Ik kijk naar ‘de wasstraat’ op tv en lees een boek van Ammaniti. Ik heb ook een legpuzzel te leen gekregen van mijn zoon, maar die heeft 1000 stukjes en ik durf er niet aan te beginnen. Dus ik heb echt niks te vertellen. Daarom toch weer de vertaling van een artikel dat Ahmad schreef over de politieke situatie in Andalusië. En als ik dat lees, dan denk ik: zijn we niet allemaal gekolonialiseerden? Grote vis eet kleine vis…..
Dit is het originele stukje in een Andalusisch ‘portaal’ gepubliceerd en hier volgt mijn vertaling. Dit is trouwens geen stukje in de serie: Ahmad ‘vertelt over zijn leven’, maar zomaar een stukje, dat hij onlangs publiceerde in een weblog voor Andalusiërs.
De laatste tijd is er sprake van de derde golf van ‘Andalusisme’ en daar is veel discussie over op sociale netwerken. Men wil zijn krachten bundelen om een politiek ontwerp op te bouwen dat Andalusië zal verdedigen tegen predatie en centralisme. Dit alles is lovenswaardig, maar het is niet voldoende, zoals ik zal proberen uit te leggen.
Ik geloof dat het verleden het heden heeft bepaald, maar de toekomst is alleen het resultaat van wat we doen of niet meer doen in het heden. Uit het verleden leren we dat Andalusië werd gekoloniseerd door de zogenaamde Castiliaanse en katholieke macht, een kolonisatie die een grote invloed had op de economie, de cultuur en de identiteit. Van een diversiteit aan geloofsovertuigingen (christelijk, mozarabisch, joods en moslim) en van gedachten in de tijd die voorafging aan deze verovering en kolonisatie, moest men overgaan op een culturele en religieuze uniformiteit. De werkenden, die altijd de basis zijn geweest van de economie, samen met de natuurlijke hulpbronnen, werden beroofd van hun manier van beheer en beslissen over hun goederen en hulpbronnen. Hun macht werd overgedragen aan een systeem dat gedomineerd en gecontroleerd werd door een koloniale aristocratie, waardoor de voordelen van hun economie naar buiten de grenzen van Andalusië konden worden verplaatst. En in die koloniale dynamiek bevinden we ons in Andalusië nog steeds, waarbij Madrid, als het centrum van de huidige macht, de ontvanger is van bovengenoemde voordelen.
Zo kunnen we verifiëren dat het radicale probleem van Andalusië veelvoudig is. Het bestaat uit het bezit en beheer van zijn natuurlijke hulpbronnen, de uitbuiting van zijn arbeidskrachten en de ontkenning van zijn identiteit en culturele waarden. Zoals Albert Memmi zegt in zijn Portret van de gekoloniseerden: ‘De gekoloniseerde voelt zich niet verantwoordelijk, schuldig of sceptisch; hij is gewoon buitenspel gezet. Maar hij blijft wel onderworpen aan zijn geschiedenis; hij moet leven met zijn last, die vaak wreder op hem drukt dan op anderen, maar daarbij is hij altijd het object. Hij verliest uiteindelijk de gewoonte om actief deel te nemen aan het verhaal, en hij eist het niet eens meer op. Naarmate de kolonisatie over een langere periode plaatsvindt, verliest hij zelfs de herinnering aan zijn vrijheid; hij vergeet wat deze kost of hij durft de prijs ervan niet te betalen. Hoe is anders te verklaren dat een garnizoen van een paar mannen in een bergpost zich kan handhaven? Dat een handjevol vaak arrogante kolonisten kan leven te midden van een menigte van gekoloniseerden?’.
Rekening houdend met dat verleden, is het een illusie te denken dat we alleen al door zitting te nemen in een regering, hoe democratisch ook, de vele oorzaken die de ontwikkeling van onze mensen op alle gebieden blokkeren, zullen overwinnen. Om deze blokkade te doorbreken, is het nodig om het zelfrespect van het Andalusische volk te vergroten. Dat we gaan beseffen dat de werkenden, met hun creatieve en productieve capaciteit, hun technische en wetenschappelijke kennis, samen met de rijkdom aan grondstoffen en producten die het land te bieden heeft, de enigen zijn die horen te beslissen over hun welzijn en hun toekomst. Zonder een bewuste, vastberaden en georganiseerde sociale basis kunnen politieke partijen alleen dienen als figuranten of volgelingen van degenen die de ware macht beheersen. We hebben voorbeelden die heel recent zijn. Alleen al als we zien hoe de Junta de Andalucía de afgelopen veertig jaar werd bestuurd door de partij, die zichzelf ‘socialist en arbeider’ noemde.
Als we het hebben over de bourgeoisie en haar industriële revolutie, wordt vaak genegeerd dat, in tegenstelling tot Catalonië en Baskenland, in Andalusië het koloniale systeem de overhand heeft gehad. Daarbij was het belangrijk om de grondstoffen te winnen die bij ons rijkelijk te vinden waren (zoals in het gebied van de Rio Tinto). Het ging niet zozeer om de ontwikkeling van inheemse productiekrachten. Die realiteit blijft de mensen van Andalusië straffen en onze mensen dwingen te emigreren op zoek naar werk, voorheen als goedkope arbeidskrachten en tegenwoordig als gekwalificeerde arbeidskrachten, wat uiteindelijk dezelfde dynamiek is. En om de cirkel van afhankelijkheid te sluiten, werd onze kleine industrie (Hytasa, Intelhorce, de hoogovens, ijzergieterijen en staalfabrieken in Malaga[1], enzovoort) ontmanteld om ons afhankelijk te maken van de monocultuur van het toerisme. Onze politici van de Spaanse Socialisten en Arbeiderspartij, die veertig jaar lang de Andalusische regering hebben gecontroleerd, hebben niet de moeite genomen om een industrie te promoten die onze landbouwproductie transformeert, die in staat is te concurreren in kwaliteit en prijs. De PSOE heeft dezelfde koloniale dynamiek gevolgd en elke strategische beslissing, die in Andalusië moet worden gevolgd, is altijd onderworpen geweest aan wat in Madrid werd besloten.
De oplossing is dus niet om verkiezingen te winnen en te gaan regeren, want als het Andalusische volk niet voldoende zelfrespect en zelforganisatie heeft in elke stad en elk dorp, zullen we doorgaan onder de laars blijven van de arrogante en autoritaire koloniale ‘heer’. Daarom moeten we de strategie van de mier toepassen: allemaal samen en beetje bij beetje, maar zonder te vergeten dat je, zoals Machado zei, je een weg baant door te lopen. En het belangrijkste is niet om het doel te bereiken, maar om onderweg te zijn en ons eten te delen met onze buren en vrienden.
[1] Akte te Brussel op 10 mei 1899, met maatschappelijke zetel te Marchienne-au-Pont en administratief en werkingsadres te Malaga. ‘Altos hornos de Málaga’, artikel door Cristóbal García Montoro in de krant “La Opinión de Málaga”.