Dit jaar heb ik één kerstkaart per post verstuurd. Voor mijn vader, de heer Theunissen, die bovendien op 25 december jarig is en dan maar liefst 93 jaar wordt!
Hij woont nog steeds thuis, heeft een latrelatie met zijn vriendin Els en heeft het geluk nooit ziek te zijn geweest, op af en toe een griepje na. Hij is niet doof en heeft zelfs geen bril en hij doet zijn huishouden nog helemaal zelf. Ooit was hij een handyman, die uit liefhebberij van hout hele mooie dingen maakte voor in zijn huis.
Als ik met hem praat via de telefoon, dan klinkt zijn stem als een jonge man, met altijd een vrolijke onderoon. Het is heel leuk om naar hem te luisteren, want hij weet de dingen heel onderhoudend te vertellen.
Terwijl ik naar de brievenbus liep om de kaart te posten zag ik dat één van portiekwoningen tegenover mijn huis geen vitrage meer had en dat het er vanbinnen heel leeg uit zag. Hat was het huis van de peetmoeder. Zo noemde ik haar altijd in gedachten en tegenover mijn kinderen. De oma van een vriendje van mijn beide zoons. Zij had een aantal zoons en dochters die eruit zagen en zich gedroegen als een soort kampers, echt van die Haagse Harries, maar wel met het hart op de goede plaats. Altijd had ze zakken snoep voor mijn best hebberige jongste zoon en altijd voederde ze mijn kat bij, hoewel dat niet echt nodig was, maar het werd zeer gewaardeerd door de kat. Zij was zo een beetje de spil waar alles om draaide van haar familie en daarom noemde ik haar ook de peetmoeder. Misschien vanwege het Italiaanse uiterlijk van haar en haar kinderen en mijn associaties met de beroemde film.
Twee dochters waren bezig in het huis en ze zagen me van achter het raam. Ze zwaaiden naar me. Ik zwaaide terug en gebaarde iets van: gaat ze verhuizen? Vanaf de andere kant van de flat riepen ze naar me en vroegen wat ik wilde weten? Nou, of ze soms gaat verhuizen? “Ze is overleden”, vertelde de dochter. Het was een nachtmerrie geweest. Vier soorten kanker heel ineens. Ik condoleerde ze en wenste ze sterkte en liep nadenkend weg. Het goede mens was een jaar ziek geweest en had in die tijd bij haar dochter gewoond en al die tijd had ik niets gemerkt. Terwijl ik toch vroeger altijd haar zag zitten in een hoekje voor het raam. Heb ik dan helemaal niet meer naar dat raam gekeken sinds zo lange tijd?
Ok, dat is geen misdaad van mijn kant (ik heb ook andere dingen aan mijn hoofd en kan niet alles bijhouden), maar het stemt me weemoedig dat alleen al in mijn buurtje zoveel lieve, goede en vertrouwde mensen zijn overleden. De moeder van een ander vriendje van mijn dochter, nog heel jong. De dame met het rode vestje, die altijd over de ballustrade van haar balkon hing en de spelende kinderen gadesloeg. De vrouw met de keelkanker, die ondanks haar moeizame stemgeluid zo graag een praatje met me maakte. Toen zij was overleden, overleed met haar de mooie hoektuin van de portiekwoningen, die door haar man zo prachtig was ingericht. Haar man was de oude niet meer, verwaarloosde de tuin en herkende mij vaak niet meer, als ik hem groette.
Zoals wijlen mijn broer al opmerkte (het was zijn lijfspreuk): “panta rei, ouden menei” (oud Grieks en betekent: alles stroomt, niets blijft). Heel waar en ook verdrietig.